m Victor Hugo's reis door Zeeland door ONS ZEELAND PISUISSE, Rust Zacht Zijn portret ligt op mijn tafel en hij kijkt me lachend aan. 't Is zoo hard, te moeten denken, dat die man is heengegaan. Heengegaan, terwijl vandaag nog klinken kon zijn levenslied, heengegaan, zoo zonder afscheid. Waar naar toe? Ik weet het niet. Elke week zing ik een liedje, soms van vreugde, soms van rouw. Dezen keer, Pisuisse, dat laatste, want ik zing een lied van jou. 'k Zing een liedje voor de Zeeuwen, voor de Schelde, voor het strand, 'k zing een lied voor alle dingen uit je Zeeuwsch geboorteland. Uit de plek, waar lang geleden jij je eerste gangen ging. 't Leven heeft je meegenomen, Zeeland werd herinnering. 't Is nu donker in de duinen en de zee die ziet men niet, maar ze zingt door grauwe nevels de motieven van jouw lied. Weet je wel, die mooie waarheid: ,,Durf te leven!", jouw refrein? Kan er nog een beter woord voor „Luctor et Emergo" zijn? Ziet, de meeuwen krijschen, glijden, léven is hun groote wensch, jouw woord is de krijsch geworden in den strijd van ieder mensch. 't Is nu donker in de duinen, koud en klammig is het zand. maar ze danken je voor alles, namens je geboorteland. In het Boek der Groote Zeeuwen zet men plechtig en precies, op een héél aparte bladzij niets dan JEAN LOUIS PISUISSE. JAN VERMEER. Maar weinige lezers dezer regelen zullen weten, dat de groote romanticus Victor Hugo, de grootste Fransche dichter der negentiende eeuw, in 1866 een uitstapje naar Zeeland heeft gemaakt. Een van zijn reisgenooten heeft er geen boeiende beschrijving van gegeven in een weinig bekend en nog minder gelezen boekje, Victor Hugo en Zélande' (Parijs 1868), waar aan het volgende ontleend is. In den zomer van 1866 bezocht Victor Hugo, o. a. van zijn beide zoons vergezeld, de kermis te Ant werpen. Het doel van zijn reis was de hoofdstad van Vlaanderen evenwel niet; dit was en bleef, ook te midden van al de bezienswaardigheden die de oude Scheldestad hun bood, Zeeland, de eilandengroep, die, aan den rand van het vasteland van Europa in de wateren der Noordzee opgerezen, in de verbeelding van den romantischen dichter veeleer een verblijf plaats voor zeemeeuwen dan voor menschen scheen. De vraag was alleen, hoe men uit Antwerpen in dit waterland kwam. Men wist dat Zeeland niet an ders dan over het water te bereiken viel, en dat de „Telegraaf" van Antwerpen op Wemeldinge voer. Maar hoe kwam men van Wemeldinge in Middelburg? Eenmaal onderweg, was het te laat om zich te be denken, en zoo werd voor alle zekerheid kapitein Van Maenen, die hen den volgenden morgen zou mee nemen, 's avonds te voren nog even in den arm ge nomen. „Hoe komt men in Middelburg?" begon Victor Hugo het gesprek. „Eerst gaat men naar Wemeldinge, antwoordde de kapitein, „m'n boot zal er u aan land zetten. „En wat vinden we in Wemeldinge?" „Een omnibus brengt u naar Goes." „En in Goes?" „Niets." ,Geen omnibus?" „Nee." „Een huurrijtuig dan?" „Bezwaarlijk. Men moet het van tevoren bestellen." „Maar hoe ga je dan van Goes naar Middelburg?" „Als je geen maatregelen genomen hebt, ga je zoo goed en zoo kwaad als het kan tot aan het Sloe." „Te voet?" „Te voet." „Wat is het Sloe?" „Een breede arm van de Schelde, die men met een boot oversteekt." „En als men aan den anderen kant van het Sloe gekomen is?" „Dan is men aan den kant van het water." „Daar is toch zeker wel een logement?" „Nee." „Hoever is men dan van Middelburg?" „Twee mijlen van 5 K.M." „Die men te voet moet afleggen?" J a. „Duivelsch maar dan is het bijna onmogelijk om in Middelburg te komen?" „Bijna." „Wat raadt u ons dan aan, kapitein? We zijn met ons zessen, we hebben twee dames bij ons, die beslist niet te voet kunnen reizen. Moeten we dan onze reis opgeven, of ons morgen met het volste vertrouwen inschepen in uw „Telegraaf" De kapitein scheen een oogenblik na te denken, voordat hij antwoordde „Ieder ander zou ik antwoorden: geef het op. Maar u, meneer, antwoord ik: Ga aan boord."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1927 | | pagina 3