ONS ZEELAND B EtfWvAA/H'SSINCjEN STELLEN VooR DE QEVAN^ENlS 5tRAAt t& ,apv c, /^ï/ERRETESoEp.- IfmRZ'JN ze het ifiZ>TTT)(jtV-, f~? «fit .J düppeR.st£ "DMtJS. EN ZEER TERËCm.W/iNTOW DAPPERE LEC,ER IS HETWMRP Met deze woorden nam hij afscheid en liet Victor Hugo achter, misschien geheel gerustgesteld op het punt van zijn reis, maar in elk geval zeer ontrust over de deugdelijkheid van zijn incognito. Den volgenden morgen tegen acht uur vertrok de „Telegraaf" van Antwerpen, om na een voorspoedige reis van twee en een half uur te Wemeldingen te landen. Op den wal stond een omnibus gereed, naast een sierlijk, met twee paarden bespannen rijtuig. Toen het gezelschap, met een begeerigen blik op laatstge noemd vervoermiddel, zich naar den omnibus wilde begeven, trad een onbekend heer op den dichter toe en zei, naar het rijtuig wijzende, in uitstekend Fransch: „Meneer Victor Hugo, hier is uw rijtuig." Het was gedaan met het incognito van den dichter, waarop hij zoo gesteld was. Victor Hugo had gemeend Zeeland te gaan ontdekken, maar het kwam anders uit: Zeeland ontdekte Victor Hugo. De onbekende heer, die hem zoo hoffelijk begroet had, bleek Fransen van de Putte te heeten en een zoon te zijn van een der bekendste en geachtste inge zetenen van Goes, lid der Provinciale Staten en van de Eerste Kamer. Kapitein Van Maenen had n.l. direct den beroem den Franschman herkend, en gemeend zijn komst naar Goes te moeten seinen. Zoo kwam het dat Victor Hugo al terstond bij het betreden van den Zeeuwschen bodem een even welgemeend als onverwacht welkom werd toegeroepen. Langs de groene weilanden van Zuid-Beveland reed men naar Goes. Victor Hugo maakte zijn reisgenooten op alles wat bezienswaardig was attent. Hij behoorde tot die menschen, die van alles genieten, waarvan maar bij mogelijkheid te genieten valt, en zijn bewon dering vond in het mooie landschap, waardoor zijn weg hem thans voerde, ieder oogenblik nieuwe stof. Nu eens was het een boerderij, dan een kudde scha pen of een dier in de weiden, dat zijn aandacht trok, maar zijn enthousiasme vermocht de andere leden van het gezelschap nog niet mee te sleepen. Dit alles ver toonde het Hollandsche landschap ook overal elders; het onbekende, het eigenaardig Zeeuwsche, ontbrak nog. Totdat opeens een algemeene kreet van voldoe ning en verrassing weerklonk: de locale kleur was verschenen in de persoon van een klein meisje van acht a tien jaar en een jongetje van denzelfden leef tijd, beide in boerenkleeding. Nu wist men tenminste, dat men in Zeeland was. Na een uur rijdens bereikte men Goes, waar ten huize van de familie Fransen van de Putte een lichte maaltijd gebruikt werd. Victor Hugo dronk er op het welvaren van het land. Vervolgens werden de kerk en het stadhuis bezichtigd, en juist toen men afscheid wilde nemen, werd een bezoeker aangediend: een man van ongeveer dertig jaar, geheel in het zwart gekleed. Het bleek een dominé te zijn, die het een voorrecht achtte om Victor Hugo de hand te drukken, niet alleen als dichter, maar ook als de verdediger der humaniteit, als de held der literaire revolutie van 1830. De roem van den grooten romanticus, die zelfs tot in dit afgelegen land was doorgedrongen, was hem reeds in de eerste uren van zijn verblijf in Zeeland wel op ondubbelzinnige wijze gebleken. Na een rit van twee uur bereikte men het Sloe, waar een boot het gezelschap overzette. Op den Wal- cherschen oever stond een tweede rijtuig gereed, nog comfortabeler dan het eerste. Kapitein Van Maenen had gelijk gehad: Victor Hugo kon zonder bezwaar de reis naar Zeeland ondernemen. De eigenaar van het tweede rijtuig bleek de heer Abrahams te zijn, de toenmalige hoofd-redacteur van de Middelburgsche Courant, en een vriend van Fransen van de Putte. Omstreeks zeven uur in den avond kwam men te Middelburg aan. Victor Hugo zou hier verblijf houden in het destijds eenige deftige hötel van de stad, het Hötel-Bulterijs (tegenwoordig „De Abdij"). De heer Abrahams had reeds een zestal kamers voor het Fran- sche gezelschap besproken, en alles voor hun komst in gereedheid gebracht. Als tegenprestatie noodigde Victor Hugo hem tot den maaltijd uit. Maar de gastheer had in letterlijken zin buiten den waard gerekend. Toen hij zonder den minsten arg waan een maaltijd voor zeven personen bestelde, ant woordde de hotelier met een lakoniek „nee". Wat was het geval? In Hötel-Bulterijs dineerde men, zoo als destijds bij Middelburgers van stand gewoonte was, 's middags om drie uur, en wie te laat kwam, vond den hond in den pot. Gelukkig had de heer Abrahams in dit geval voorzien, en zijn rol van gast met die van gastheer verwisselend, noodigde hij het gezelschap uit, hem naar zijn woning te volgen, die slechts op eenige schreden afstands, n.l. in de Gistpoort, gelegen was. Op een keurig met bloemen en vruchten versierde tafel vonden Victor Hugo en de zijnen hier een over vloedig souper klaar staan, waaraan alle eer bewezen werd, en dat opnieuw de waarheid bevestigde van het woord der Vlissingsche dichteres Betje Wolff „Gastvrijheid, waard de gouden eeuw, Dekt nog de tafel bij den Zeeuw." (Slot volgt). Hoe meer men zich zeiven leert kennen, hoe zachter men over zijn naaste gaat oordeelen. Zelfkennis maakt nederig. ZOOIETA GEBEURT ALTIJD op ONGELEGEN TIJDEN WAT 'tl LuchiE- JÈ-Jx7 I rVn VISCF~\ i Knnnn«S$Pus/a>V II lil "dat ALSjEljon DAT rié' Papa t Ratten vindt in Oezoutenv/sch. 'fjN ALS J E L}ÉTRotJvt/D [DENT JE JCHOONMAMA Komt. 6.,

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1927 | | pagina 4