ONS ZEELAND
7
rijtuig met zich mee trekkende. Als door een wonder
was het kind ongedeerd gebleven en niet te water
geraakt, maar de vader was met paard en rijtuig in
de diepte verdwenen. Op het luide geschreeuw van
het kind waren twee boeren komen aanloopen, die
direct alle mogelijke reddingspogingen in het werk
stelden. Na een kwartier haalden ze het totaal ver
nielde rijtuig uit de sloot; na een half uur trokken
ze het doode paard er uit. Eerst een uur nadat het
ongeluk gebeurd was, werd ook de man uit het water
opgehaald. Natuurlijk twijfelden de boeien er niet
aan, of het ongelukkige slachtoffer was dood, maar
omdat het kind niet ophield met bidden en smeeken.
beproefden ze, om het eenigszins tot bedaren te bren
gen, alles wat men in dergelijke gevallen doet. Een
kwartier lang rolden ze den man heen en weer, zonder
dat hij evenwel eenig teeken van leven gaf. Het on
ophoudelijke geschrei van het kind deed hen hun
pogingen een- en andermaal hervatten, en tenslotte
wilden ze het, en nu voor goed, opgeven, toen het
hun toescheen, dat het lijk een arm bewoog. De boeren
hernieuwden hun pogingen, en het lijk bewoog den
anderen arm. Hardnekkig hield het tweetal vol, en
het heele lichaam gaf vage teekenen van leven. Lang
zaam kwam de doodgewaande bij, en met een diepen
zucht tot het leven terugkeerend, riep hij wanhopig
uit: „Wat hebben jullie gedaan? Waar ik was, had
ik het zoo goed. Ik was bij m'n vrouw en m'n zoontje,
ik kwam naar hen toe en zij naar mij; ik zag ze, ik
was in den hemel, in het licht. 0, wat hebben
jullie toch gedaan? Nu ben ik niet meer dood!"
Met een gebroken arm en andere ernstige kneu
zingen, bracht men den man, die ongeveer een uur
in het water had gelegen, naar de stad terug. Het
bleek de heer Languemois du Does te zijn, een der
voornaamste kooplieden van Zierikzee, en als mensch
door de heele stad geëerd en geacht. Toen hij hoorde
dat Victor Hugo in de stad kwam, wilde hij met alle
geweld van z'n ziekbed opstaan, om mee den grooten
dichter te begroeten en hem door zijn beide dochter
tjes bloemen te laten aanbieden.
Het geheele gezelschap was opgetogen over het ver
haal dat kapitein Van Maenen hun deed, en de dames
hadden den op zoo wonderbaarlijke wijze tot het leven
weergekeerde graag tot den maaltijd uitgenoodigd.
Maar het bleek dat men reeds met z'n twaalven was,
en om als dertienden gast een geestverschijning te
noodigen, leek het gezelschap per slot van rekening
toch minder gewenscht.
Ook in Zierikzee bezichtigde Victor Hugo, evenals
hij in Middelburg had gedaan, al het merkwaardige
van deze oude stad: de straten met hun mooie top-
geveltjes, het oude huis in de Meelstraat, door den
volksmond met de Tempelieren in verband gebracht,
het stadhuis, de kerk, de toren en het weeshuis. Op
den zolder van het stadhuis zagen ze den Eskimo in
zijn uitgeholden boomstam, waarvan de secretaris
Ermerins hun vertelde, hoe deze in de vorige eeuw
door visschers aan het strand van Schouwen was ge
vonden. In de Groote Kerk bespeelde de organist ter
eere van het gezelschap het orgel, wat Victor Hugo
tot een gedicht inspireerde. De 278 trappen van den
St. Lievens Monstertoren schrikten hem niet af, en
op den top genoot hij, alleen van een van zijn zoons
vergezeld, van het onvergetelijke uitzicht op de wijde
zee en de vlakke landen van Schouwen, en het stadje
dat als een kleinood aan den voet van den ouden
toren ligt.
Op al zijn omwandelingen door de stad werd Victor
Hugo steeds door enkele notabelen vergezeld, en voor
het hotel, waar hij logeerde, stond geregeld een aantal
nieuwsgierigen, onder toezicht van twee politie
agenten. Voor een tocht naar Brouwershaven stelde
een der rijke handelaren in meekrap, de heer Van
der Vliet, zijn rijtuig, het gala-rijtuig van de stad, tot
zijn beschikking, en de eigenaar fungeerde zelf als
koetsier. Men nam niet den kortsten weg, maar ïeed
eerst de heele stad door, om Victor Hugo aan den
volke te vertoonen, en overal stonden de menschen
voor hun huizen, om den dichter te begroeten. In
Brouwershaven hadden huizen en schepen zelfs de
vlaggen uitgestoken, en de burgemeester, deftig in het
zwart gekleed, ontving het hooge gezelschap en toonde
hun het stadhuis. De oude pijnbank, hier bewaard en
de z,g .n. steenen van de wet, waarmee in vroeger dagen
echtbreeksters werden gestraft, wekten in hooge mate
de nieuwsgierigheid op. Op het marktplein bleef men
enkele oogenblikken voor het standbeeld staan, waar
van hun verteld werd, dat het was opgericht ter eere
van een dichter, den eenigen dichter dien Zeeland
had voortgebracht.
De Franschen haalden hun schouders op; van Jacob
Cats hadden ze nog nooit gehoord. Zelfs Victor Hugo,
die toch nagenoeg alle dichters van de heele wereld
kende, kon zich aangaande Cats zoo goed als niets
herinneren. En zoo hoorden ze hier voor het eerst
van Cats' populariteit onder de Zeeuwsche boeren
bevolking, waar destijds geen gezin was, of men las er
alle avonden, vóór het naar bed gaan, in het boek van
zijn gedichten, den Boerenbijbel. De vader des huizes
opende den respectabelen foliant met zijn versierde
koperen sluiting en las luidop de verzen van den
volksdichter, zinspreuken en spreekwoorden op rijm,
met een even naïeve als stichtelijke strekking. Over
de waarde van deze poëzie kon men natuurlijk niet
oordeelen, maar men bracht hulde aan de kleine pro
vincie, die zijn beide groote mannen, een admiraal
en een dichter, met een standbeeld wisten te eeren.
Vele landen zouden het eerbetoon voor den dichter
achterwege gelaten hebben.
In een der huizen van het marktplein merkte men
nog de drie merkwaardige gevelsteenen op, met de
voorstelling van een jager, een jachthond en een haas,
die zich uit de voeten maakt met het veilige gevoel
van een stuk wild, dat weet, toch nooit geraakt te
worden.
Vervolgens ontving de moeder van den burgemees
ter het gezelschap, gekleed in Zondagsgewaad, met
de kanten muts op en de vier snoeren kralen om
den hals.
Bij zijn terugkomst in Zierikzee viel Victor Hugo
eenzelfde belangstelling ten deel als bij zijn vertrek;
overal stonden de menschen voor hun huizen en
groetten hem als den Markies van Carabas uit het
sprookje.
Den volgenden dag verliet Victor Hugo Zierikzee
en Zeeland en keerde, na een kortstondig bezoek aan
Dordrecht, naar Antwerpen terug.