Van 't Oude in 'tNieuwe." 962 GROOT-ROTTERDAM Het Nieuwjaarsvieren op den eersten Januari is in ons land al minstens 18 eeuwen oud. Onze voorouders hielden reeds „van 't oude in 't nieuwe", en maakten er een razende pret bij, dronken zich „zalig", en zonden elkaar nieuwjaarsgeschenken, zon gen en sprongen, en wenschten elkander niets dan heil. Bij de invoering van het Christendom stelde de Kerk het begin des jaars op den 25sten December, om aan de heidensche gebruiken op den len Januari een einde te maken, maar vergeefs; het volk bleef zijn nieuwjaarspret op den eersten Januari vieren als te voren. Ook vele vorsten volgden de Kerk niet, maar hadden hun eigen hofstijl, volgens welken het jaar met Paschen begon. Er kwamen dus drie Nieuwjaarsdagen. Nu laat het zich wel begrijpen, dat al die verschil lende feestdagen toch wel wat te lastig werden en 't was daarom, dat op 16 Juni 1575 het begin van het burgerlijk jaar op den lsten Januari gesteld werd, zoodat het oude volksnieuwjaar triomfeerde. Het Germaansche Joelfeest was tevens het Nieuwjaarsfeest. Het was het feest der nieuwe zon, en duurde 13 dagen, van den 25sten December tot den 6en Januari. Dit feest was het vroolijkste van het jaar, trouwens bij alle volkeren der aarde, zelfs aan de andere zijde van den Chineeschen muur werd steeds en wordt nóg het Nieuwjaarsfeest met groote vreugde gevierd. Hoe onze voorouders het nieuwjaarsfeest vierden, mag blijken uit het volgende In den „jaarsnacht" werden alom gastmalen en drinkgelagen De asch-karreman wenscht den stedelingen een voorspoedig Nieuwjaar. Nieuwjaars-aubade in vroeger tijd. (Naar een werk van Louis larloir 1882). aangericht. De bierpotten werden duchtig geledigd onder het gejuich van: Heil, heil, heil! Daarbij zorgde ieder zooveel mogelijk gedruisch te maken, met blazen op hoorns en slaan op trommels en ketels want dit was het beste middel om de booze geesten te verdrijven, die anders 't nieuwe jaar al daaelijk bedorven zouden hebben. Dat er dus een helsch lawaai ge maakt werd, is te begrijpen. V«ór 100 jaar was het zelfs in de kazernes nog d« gewoonte, in den Nieuwjaars nacht onafgebroken de trom te roeren en op hoorns of trompetten te blazen. In de middeleeuwen vierden de deftige poorters ,,'t oude in 't nieuwe" in hun woningen met hun vrienden en verwanten, de schutters op den Doelen, de gildebroeders in hun gilde- huizen, en al 't gemeen in de taveer nen en allen dronken er nog, op oud- Germaansche wijze, elkander „Heil, heil, heil toe. Langs de straten zwierde veel volk verkleed en ver momd, wat te Amsterdam „des dages voor Jaersavond 1461"(30 De cember 1461) verboden werd, maar 't nieuwjaarszingen langs de huizen werd als een oud, eerwaardig ge bruik toegelaten. Wat echter de Nieuwjaarsgeschen ken betreft, zij bestonden in dia manten, ringen, gespen, handschoe nen, quedenkruid, peperkoeken en geld. Deze voorwerpen vereerden de vorsten en vorstinnen elkaar onder ling zij gaven ze aan hun hovelingen, en ontvingen ze van hun dienaren en de burgers volgden, zooveel hun vermogen toeliet, de gebruiken der Heeren na. Op verschillende plaatsen beston den bij 't nieuwjaarvieren eigenaardige gebruiken, die evenwel meestal nu al lang vergeten zijnwant veel daar van is reeds in de 16de eeuw afge schaft en de rest daarna langzamer hand in 't vergeetboek geraakt. Verhaald wordt, dat bij de Noord Friezen op Westerlandsföhr de huw bare meisjes 't nieuwe j.aar indansten bij het kerkhof, maar welk begrip zij aan dit nachtvermaak verbonden, is niet bekend. Te Naarden had men op den De klepperman zingt zijn lied op Nieuwjaarsmorgen. (Naar een oude gravure) Nieuwjaarsmorgen het genoegen, het ni?uwe jaartal in kolossale cijfers met krijt op zijn huisdeur, ja op alle deuren, zelfs op stadhuis-, kerk- en brandspuit- huisjesdeur, geschreven te vinden. Dit oud Gooisch gebruik is uitgevonden om alle vergissing bij het schrijven van den datum te voorkomen, daar „elk nu op zijn deur kan zien, het hoeveelste jaar hij tellen moet na de geboorte Christi". Wie het uitge vonden heeft, weet men echter niet precies meer. De gilden brachten elkaar ook hun wenschen toe. Terwijl de gildebroeders in hun gildehuis heil dron ken, liepen de gildeknechts rond, behoorlijk uitge dost met de zilveren plaat op de borst, waar het stadswapen, omringd van de symbolen van 't gild, op gegraveerd was, en waar een aantal schildjes met de wapens der overlieden aan hingen. En waar die knechts hun boodschap kwamen doen, werden hun zooveel bekers geschonken, dat ze ten laatste moeite hadden hun eigen gildehuis terug te vinden. En toen de Rederijkerskamers opkwa men, deden deze evenzoo maar zoo'n rederijkersknaap was nog veel mooier uitge dost dan een knecht van een ambachtsgild hij droeg een breeden bandelier van rood of groen of blauw fluweel, waarop de spreuk der Kamer met goud of zilver geborduurdwas. En hij kreeg zooveel bladen papier in zijn hand, als hij Kamers te be groeten hadop ieder papier was door den Factor

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1927 | | pagina 2