ONS ZEELAND 13 noegelijk zat en liet zich dus niet van z'n zitplaats verdrijven. Het eerste tramongeluk, in de tram, was gebeurd. En sedert dien was het huwelijk tusschen Chris Crefeld en z'n vrouw heel gelukkig, als maar niet de tram in het gesprek van pas kwam. Want na dien eersten keer is het wel tien, wel honderd maal gebeurd, dat Chris Crefeld z'n vrouw „te schande zette", zooals zij dat voorzichtig uitdrukte, omdat hij in een volle tram bleef zitten, terwijl vrouwen en meisjes aan de lus wiebelden en zwaaiden. Chris Crefeld schiep daarin bepaald een genoegen. En nu konden z'n vrouw en hij heel genoegelijk zitten praten over z'n volgend zomerreisje, over de erfenis van tante Sofie, of over het cadeautje op haar verjaardag, maar als het woord „tram" werd genoemd, dan was met één slag alle gezelligheid verdwenen en dan zaten ze daar als twee vreemde mogendheden, om met Buziau te spreken, bij elkaar. Hard tegen hard. Nu is het echter heel verkeerd, te meenen, dat Chris Crefeld een onhebbelijk mensch was, stug en zonder courtoisie. Neen, integendeel, hij was een zeer be minnelijk mensch, die altijd graag iemand van dienst was, behalve in een volle tram, als hij zat en vrouwen moesten staan. Dan stak hij de helpende hand niet uit. In dat opzicht was hij een man van rotsvaste principes. Dat kwam omdat Chris Crefeld een man van rijke ervaring was. Als jongen en later als jonge man, was hij in de tram altijd een staande passagier geweest. Als hij in een volle tramwagen zat en er kwam een meisje met vlechtjes en een schooltasch binnen, dan ging hij staan, en bood haar z'n plaats aan. Als er een winkel meisje binnen kwam, een lief typistetje, een timmer mansdochter of een metselaarsvrouw, want die hadden toen nog geen auto, altijd stond Chris Crefeld zeer correct op en bood zijn plaats met gratie vol gebaar de vrouwelijke tram-passagier aan. In t begin had hij schik in die beleefdheid, later vond hij 't een zure beweging. Chris Crefeld trof het, hij alleen natuurlijk, want zooiets gebeurt eigenlijk nooit, dat de vrouwen en meisjes, die hij in de tram van dienst was, het vanzelf sprekend vonden, dat hij z'n plaats aan haar afstond. In den regel hoorde hij geen „dank u", hoogstens kreeg hij een knikje en eenmaal is het gebeurdOp dat oogenblik kwam een levens principe als een rots zoo vast in Chris Crefeld staan. Ja, het gebeurde eenmaal in een overvolle tram, dat Chris Crefeld voor een binnenkomende dame opstond om haar z'n plaats aan te bieden, en toen, nadat ze hem minachtend had opgenomen, zooals alleen vrou wen dat een man kunnen doen, zich hoorde toesnau wen: „dank u, ik kan heel goed staan, houdt u uw beleefdheidjes maar voor u!" Chris Crefeld zei toen binnensmonds een erg leelijk woord. In datzelfde oogenblik bezwoer hij zichzelf nooit meer in een volle tram voor een dame plaats te maken. En dit principe bleef hij voorbeeldig en hardnekkig trouw. In het huis van Chris Crefeld was juist een week lang geen tramongeluk gebeurd, toen op een vroolijken Zondagmiddag in het vroege voorjaar een nieuwe tram- catastrophe zou plaats grijpen. Hij was met z n vrouw een wandeling gaan maken; in een best humeur, waar om niet; de vogels zongen aan den boschrand, het jonge groen liet zich door de zoele zonnestralen stree- len, de lucht was feestelijk blauw. Maar z'n vrouw had nieuwe schoenen aan en liep dus niet zoo prettig. Ze hadden een lief half uurtje gewandeld, heel gezellig, heel genoegelijk, zooals alleen man en vrouw in een gelukkig huwelijk samen wandelen kunnen, toen haar vraag kwam: Willen we een tram nemen, Chris? Ik ben wat moe Chris Crefeld zag het donker om zich worden. Het feestelijk blauw was uit den hemel verdwenen, de vogels zongen niet meer in het bosch, de teere groene blaadjes aan de boomen zagen zwart als houtskool. Hij herstelde zich. Neen, geen tram, zei hij cordaat. Ze wandelden zwijgend verder, maar na tien minu ten opperde z'n vrouw het opnieuw. Tram, tram, wat moet je nou met een tram, viel hij heftig uit. Wat ik met een tram moet, herhaalde ze nu ook vinnig zijn vraag, wel, zitten, natuurlijk.... „Tram en zitten". de oorlogsverklaring was ge daan. Op dat oogenblik kwam er net een tram bij de halte aan, vol, maar ze werkten zich naar binnen en vonden nog beiden een zitplaats, zij op de eene bank, hij op de andere, tusschen eenige dames in. Nu was er geen zitplaats meer open en Chris Crefeld dacht er reeds aan, hoe straks het gezicht van z'n vrouw zou zijn, als het noodlot zou willen, dat er nu nog een dame binnen kwam, voor wie hij geen plaats zou maken. En bij de volgende halte wilde het noodlot dit inder daad. Het noodlot was zelfs nog speelscher dan anders. Want deze dame, in gezelschap van een heer, die op het achterbalcon bleef staan, stapte regelrecht naar hem toe en wrong zich, toen hij geen aanstalte maakte om op te staan, tusschen hem en de naast hem zittende dame in. Het was wringen en wroeten, maar het ge lukte. Schuin tegenover hem zat Chris Crefeld's vrouw met woedende blikken en een hoogroode kleur. Terwijl Chris Crefeld in den stikvollen tramwagen in gepeinzen zat over den mislukten Zondagmiddag, voelde hij ineens een stomp in z'n lenden. Hevig ont daan zag hij op. Neen, z'n vrouw zat nog tegenover hem, op de andere bank. Weer voelde hij een stomp en direct daarop hoorde hij in z'n oor fluisteren: „geef me asjeblieft wat water". Het was de dame naast hem, die zooeven een plaatsje vrijgewrongen had. Zij zag bleek, haar lippen beefden. De tram reed rustig door, stopte, liet menschen uit, er kwam wat meer ruimte. „Geef me wat water," smeekte ze opnieuw naast hem. Chris Crefeld werd er onrustig en zenuw achtig van. „Is u niet lekker, mevrouwtje?" vroeg hij belangstellend. Ze knikte zwakjes met het hoofd. „Geef me wat water," herhaalde ze enkel. Een hevig medelijden kwam in Chris Crefeld's hart op. Mijn schuld, dacht hij direct. Dat arme mensch heeft te nauw gezeten en ik had moeten opstaan, natuurlijk, ik had plaats voor d'r moeten maken. Hij knoopte haar mantel los: „Is 't zoo beter, mevrouw?" „Ja, ja, maar geef me wat water," smeekte de stem op nieuw. Chris Crefeld werd angstig. De vrouw zag wit als sneeuw. Hij zou een moord op z'n geweten kunnen

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1927 | | pagina 13