DE SMAUKING 14 ONS ZEELAND De zeewering bij Hansweert nadert de voltooiing. krijgen. hij had plaats moeten maken, dat dreunde nu door z'n hoofd als een straf en bedreiging. Opnieuw smeekte de stem om water. Radeloos stond hij op, wilde den conducteur waarschuwen. Toen was de tram bij 't eindpunt. De passagiers stap ten uit. Kom, lieve, riep de heer op het achterbalcon. Hij nam den arm van de bleeke vrouw, stapte uit, wandelde rustig verder.... De conducteur lachte Chris Crefeld toe en tikte met z'n vinger op z'n voorhoofd: „Arme ziel," zei hij, „ze is kindsch, 't zijn vaste klantjes van me." De toelichting van den conducteur maakte voor Chris Crefeld het geval duidelijk, maar opgewekt voelde hij zich niet. De angst zat hem nog in de beenen. Het zweet parelde hem op 't voorhoofd en dat alles, omdat hij te lomp was geweest een dame in een volle tram geen zitplaats aan te bieden. Het was het laatste tramongeluk in het leven van Chris Crefeld en zijn vrouw. De vrede was thans voor goed verzekerd. Hij werd weer de staande, vriende lijke trampassagier, die hij in vroeger jaren geweest was. door ZELANDUS. Dit simpel verhaal wil ik inleiden op de ouder- wetsche, maar daarom niet verwerpelijke wijze van onze beminde 19e eeuwsche en oudere schrijvers. Ik zou namelijk beslag willen leggen op uw ge dachten, o lezers, om die met mij mee te voeren over de lage, nevelige landen, naar een klein Zeeuwsch stedeke, dat juist het winterseizoen gaat openen met een luisterrijk bal in het bekende etablissement „De Waldhoorn". Jan Rinke is op weg naar dit bal. Maar als hij, bij den ingang van „De Waldhoorn" komende, zijn jas losknoopt, bemerkt hij tot zijn ontsteltenis, dat De betonmolen in "werking. hij vergeten heeft zijn smoking aan te trekken. Jan Rinke namelijk, is jongste bediende ten kantore van de firma S. en S. en moet als zoodanig toch toonen, dat hij zijn wereld kent. Dus draait hij toch om en loopt, zijn lippen bebijtend in bedwongen ergernis, op een drafje naar huis. Als hij de voordeur van de lage ouderlijke woning opent, slaat hem het geluid van twistende stemmen tegemoet. In de huiskamer heeft Papa Rinke zijn gewicht zorgvuldig verdeeld over twee wankele stoelen; hij zit-ligt in zijn hemdsmouwen, rookt een steenen pijpje en slaat met zijn vuist op de tafel, om zijn betoog meer kracht bij te zetten. Jan loopt de kamer in. Pa Rinke ziet een nieuw slachtoffer voor zijn onbeheerschte woede. „Wat kom jij doen?" snauwt hij ongedwongen te gen zijn zoon. ,,'k Mot me smauking," antwoordt de jongen on willig. „O, mot meneer zijn smauking!" bauwt de man hem met verachting achterna, als Jan vlug de zijkamer inschiet. Moeder zegt niets. Ze kijkt maar eens naar het beschadigde eetservies, en vandaar naar de kachel, die ze heeft laten uitgaan omdat de kolen duur zijn, en denkt met een kouwelijke rilling aan het geld, dat de „smauking" heeft gekost. Jan is ondertusschen op zijn zolderkamertje be land, een tochtig hokje, met wit-uitgeslagen muren. Hij haalt een sleutel uit zijn zak en opent een ouden versleten koffer, waaruit hij zijn kostbaarsten schat, de „smauking" te voorschijn haalt. Hij verkleedt zich vlug, tobt met verkleumde, onbeholpen vingers aan zijn strikje en bekijkt zich met welgevallen in den gebarsten spiegel in vervelooze omlijsting. „Sjeik toch, zoo'n smauking," peinst hij. Dan gaat hij naar beneden en loopt vlug naar „De Waldhoorn". In den corridor slaat de muziek hem al tegemoet. Al de ellende van een dag „loopjongen" spelen, valt van hem af, Nu is hij de meneer, die in de mondaine wereld zijn vermaak zoekt. Als hij in de zaal komt, Vervolg op bladz. 16

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1927 | | pagina 14