GROOT-ROTTERDAM 989 De oude dame glimlachte. „Ze gelooft blijkbaar niet, dat >k m'n portemon- naie vergeten heb. Idioot van me altijd vergeet ik wat. En ze kennen me hier niet 'k ben hier nog nooit geweest." „Hoeveel?" vroeg Hilfort vriendelijk aan het meisje. „U staat me toch toe, mevrouw." Weer een ridder lijke buiging voor de oude dame en Hilfort betaalde. „O meneer, ik dank u. Mag ik uw naam en adres?" „Zoo'n kleinigheidje," mompelde Hilfort, en hii liep de straat op een gulden vijftig armer. Dien nacht sliep Hilfort niet. Wat moest hij doen? Wat kón hij doen? Voor hem zelf was het zoo erg niet, maar Dora, zijn arme Dora, die daar zóó rustig en onbekommerd te slapen lag! Beteekende hij dan zóó weinig, dat hij de vrouw, die hij liefhad, die God hem had toevertrouwd, niet kon vrijwaren voor gebrek? Hij vouwde de handen en zóó vurig als hij bad in dien droeven langen nacht had hij nooit tevoren gebeden. Toen hij den daaropvolgenden ochtend naar be neden kwam, vond hij een brief in de bus, een zaken brief van Eschdoorn en Co Zijn hart klopte luid en staande in een hoekje van de half donkere hal scheurde hij zenuwachtig de enve loppe open. „In antwoord op uw sollicitatie van 26 dezer, ver zoeken wij u, u morgen, Dinsdag, om elf uur te onzen kantore te willen vervoegen „Morgen ochtend Dinsdag dat was vandaag! Hilfort onderdrukte een snik en haastig stak hij den brief in zijn portefeuille. Aan het ontbijt zat mevrouw Hilfort glimlachend naar haar man te kijken. „Heerlijk, dat je nou weer eens flink eet! En me dunkt, dat je er al beter uitziet ook „Ja lieve. Zie je erg druk gehad den laatsten tijd nieuwe plannen misschien heb ik vanavond wel nieuws voor je." „Hij kón er niet over zwijgen, zóó vol goede hoop was hij nu. „Goed nieuws toch, hoop ik Hij glimlachte. ,Nou, dat hoop ik ook. „Wat is het mannie? Toe vertel het maar?" „Nee hoor, 't is nog 'n geheim 'n zakengeheim." Zijn vrouw keek hem opgewonden aan. „Willen zij je compagnon maken? O, ik wist wel, dat ze nog iets voor je in petto hadden na zóó langen trouwen dienst!" „Neen, neen, raad nou maar niets je bent er toch naast!" Even drukte hij haar vast tegen zich aan eer hij de deur uitging. „Bid voor me vrouwtje." Met veerkrachtige stappen liep Hilfort door de stad. Onderweg, gedurende de korte treinreis, had hij den brief van Eschdoorn en Co. nog eenige malen zorgvuldig overgelezen. Hij kende hem nu van bui ten en de zakelijke woorden ervan zongen in zijn hart, als boden van geluk. Was het nu niet goed, dat hij eerlijk gebleven was, dat hij onomwonden zijn leeftijd had genoemd? Nu kon hij straks de menschen zonder schaamte in de oogen zien. Zestig jaar! Wat beteekenden zestig jaar! Had hij niet zijn ondervinding voor op de jongeren? Die Van Eschdoorn en Co., dat waren ten minste verstandige menschen! Die begrepen dat! Precies om elf uur betrad Hilfort het groote statige gebouw van Eschdoorn en Co. Toen hij zijn oproep toonde, werd hij door een bediende met groote be leefdheid binnengeleid in een wachtkamer. „Ik zal meneer Eschdoorn even zeggen, dat u er bent." En spoedig daarna bracht die bediende hem naar het privé-kantoor van den directeur. TERNEliZEN. Een der hoofdstraten: De Noordstraat. Rechts het stadhuis met toren. Hilfort zag een nog jonge man voor de groote eiken houten schrijftafel zitten, die hem lichtelijk verbaasd aanzag. ,,U hebt een afspraak met ons, meneer? Pardon, ik heb uw naam niet goed verstaan." „Hilfort, meneer." „En wat kan ik voor u doen, meneer Hilfort „U hebt me hier ontboden, meneer, om elf uur." „Werkelijk?" De jonge man fronste de wenkbrau wen. „Ik heb wel iemand hier ontboden een jonge man Hilberg die waarschijnlijk bij ons in be trekking zal komen." Het was Hilfort of een koude hand hem naar de keel greep. Met bevende hand reikte hij zijn brief over. „Uw brief, meneer." De directeur keek hem even in en in zijn oogen kwam een bekommerde blik. „Een vergissing, meneer Hilfort het spijt me meer dan ik zeggen kan m'n typiste heeft blijkbaar uw naam niet goed gelezen." „Ik had een enveloppe met m'n adres ingesloten," zei Hilfort met zwakke stem. Dan vermoed ik, dat meneer Hilberg dat ook ge daan heeft en dat de juffrouw zich vergist heeft met de enveloppes. Het spijt me zeer, meneer maar we zoeken een jongen man en ik hoop, dat u ons even- tueele onkosten, door tijdverlies en dergelijke, in rekening zult brengen." Hilfort boog. „O, ik had voldoende tijd meneer. Het was hem, of de deur waar hij rechtop naar toe liep, veraf lag in een dichten nevel. Maar eer hij ze nog bereikt had, werd die deur open gerukt en een oude dame riep: „Henk, jongen, het is alweer zoo laat! M'n porte- monnaie vergeten: Je moet me wat geld geven!" Hilfort was nu bij* de deur, maar ineens voelde hij, dat zijn arm gegrepen werd. „Hemeltjelief, wat 'n toeval! Blij, dat ik u weer eens zie, hoorKijk Henk, dat is nou de ridder, waar ik je van verteld heb! Waarom wilde u me toen uw naam niet zeggen?" De nevel voor Hilfort's oogen trok weg en hij zag het oude dametje uit den lunchroom. „O mevrouw, het beteekende immers niets." „Hoor eens aan: het beteekende niets!" zei de oude dame, die nog steeds z'n arm vast hield. „Nou, maar u moet me toestaan dat ik m'n schuld afdoe. Hemel tjelief, ik heb 't nog nooit zóó benauwd gehad. Geen geld, geen visitekaartje en in 'n vreemde lunchroom. Dat meisje dacht bepaald, dat ik 'n oplichtster was. En toen kwam u me helpen als een echte ridder. Henk, ik ben blij, dat je dezen heer kent. Doet u zaken met m'n zoon? Nu met mij dan ook. De oude dame richtte zich wat hooger op. „Ik ben Eschdoorn, moet u weten. M'n zoon is enkel de Co. En geef jij nou meneer z'n één vijftig terug, Henk." De heer Eschdoorn keek van den een naar de andere en glimlachte. M'n moeder vergeet altijd en eeuwig haar porte- monnaie, meneer Hilfort. Dat kan ze maar niet af- leeren. Ook ik dank u nog wél voor uwe hulp." Hij haalde een tientje te voorschijn. „Ik heb 't niet gepast. Kan 't zóó?" Hilfort werd vuurrood. Zijn heele bezit bestond nog slechts uit enkele kwartjes. „Ik ik kan niet wisselen," stamelde hij. De heer Eschdoorn bezat menschen kennis en be greep. „Meneer Hilfort," zei hij, „zou u zóó goed willen zijn om de deur te sluiten en even te gaan zitten?" De oogen van den directeur rustten vol sympathie op den anderen man. „Ik zou nog eens even willen spreken over die be trekking neen u moet me niet verkeerd begrijpen. Moeder, meneer Hilfort heeft gesolliciteerd op onze advertentie, maar ik had eenig bezwaar tegen zijn leeftijd „Hoe oud bent u, meneer Hilfort?" vroeg de oude dame. „Zestig jaar, mevrouw." De oude dame haalde verachtelijk de schouders op. „Niet veel meer dan 'n kwajongen. Ik ben drie en- zeventig en ik zal nog best 'n twintig jaren zaken kunnen doen. Getrouwd?" „Ja mevrouw." En toen verloor Hilfort zijn zelfbeheersching. De herinnering aan zijn vrouw, was de druppel, die den beker deed overloopen. Hij liet z'n hoofd op de borst zinken en drukte twee bevende handen tegen zijn oogen aan. Moeder en zoon zagen elkaar aan. „Neem me niet kwalijk," snikte Hilfort het het spijt me het is dadelijk weer over 'n oogen- blik „Meneer Hilfort," zei toen de directeur, „ik ben blij om de vergissing, die er heeft plaats gehad. Mag ik u de vacante betrekking in onze zaak aanbie den? Uw vorig salaris?" „Vierduizend gulden, meneer." „En u bent daar in betrekking geweest?" „Vijfenveertig jaar." ,,'t Is wat moois!" viel de oude dame uit. „Je hebt van die firma's, dat lijken wel slavenhandelaars!" „Wij kunnen u „Vijfduizend gulden aanbieden," viel de oude dame haar zoon in de rede. „Vijfduizend gulden," herhaalde hij glimlachend. ..Bent u het daar mee eens, meneer Hilfort?" Hilfort keek op. „Meneer, ik weet niet, of „Daar blijft het bij!" verklaarde mevrouw Esch doorn. „Henk geef meneer een maand salaris vooruit en vergeet de één vijftig niet! Uw vrouw is zeker wel trotsch op u, meneer Hilfort? Ik hoop, dat u Zondagmiddag eens met haar bij ons komt, om kennis te maken. Ziet u, ik wou haar graag zelf ver tellen, hoe ik over haar man denk!" TERNEUZEin'. Een typisch smal buurtje, bet Brugpad. TERNEUZEN. Kijkje op de Haven en de Heerengracht

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 5