8 ONS ZEELAND en we voelden ons als oude boerenmenschen, stil ge nietend van den rustigen Zondag-morgen. Het blééf mot-regenen en we hadden geen van allen zin in een wandeling. We nestelden ons in de wijde clubsessels in wat eens het atelier van den ouden schil der was. Hoe stemmingsvol was het ook daar. En we konden ons niet zat zien aan de mooie schil derijen die er hingen. Wat is een kamer met hoekjes toch heerlijk Een van ons zat nu bij de boekenkast, pakte een mooi boek. Weer 'n ander trok naar de piano-hoek, liet even zacht en fijntjes een nocturne van Chopin verklinken. Zij de jonge huisvrouw en ik zaten te hand werken en vertelden elkaar van ons werk. Stemming, stemming overal Maar wat haalt bij de gelukzaligheid van het plotseling zien van de sprook- jestuin in. wit Eén van ons was even naar het raam geslenterd. „Het sneeuwt We dachten even aan een mop. 't Had zeker al een uur gesneeuwd en niemand had het gezien. Zóó was onze aandacht gebonden aan wat in huis was. „Een witte Kerstmis!" juichten we. En was er geen wonder geschied Had niet een tooverfee met haar stafje den tuin beroerd Roerloos stonden de eenden, geel afstekend tegen dit smetteloos wit. Zwaar hingen de takken van de sparren naar be neden, beladen met pas gevallen sneeuw. Even de halve deur open, even maar. O, de zuivere, opwekkende lucht, die naar binnen stroomde In de hoerenkamer stond het feestmaal al gereed. Kaarsen brandden in de koperen kroon en ze ston den op tafel in kandelaars en boven de schouw. In den schijn van de kaarsen straalden de blije gezichten. Een zachte, haast monotone stem vertelde het schoone verhaal, gisteren door de radio gehoord, van Jozef en zijn broeders. Zoo tafelden we na. 't Was in den menschen een welbehagen. E. B. B. 28 December. Vandaag begonnen met nieuwjaars kaartjes te schrijven aan familie en kennissen. Nare uitvinding Vooral wanneer de banden des bloeds je zoo verstrikken als in onze familie. „Stam Zijdewind 12.000 geteekenden", zou mijn grootvader zeggen en die zag nog slechts den morgenstond van ons geslacht. Tegen den middag de brui aan de correspondentie ge geven er vertoonden zich symptonen van schrijf kramp bij me. Met Breeduitstra een Vestje omge boord, zooals hij dat uitdrukt. Die gelukkige, had nog geen hinder van de visite-kaartjes-manie die stuurt alleen van die vodjes aan degenen, die ze hem toe zenden. Wanneer ze algemeen dat standpunt innamen, was die onzin uit den tijd, beweerde hij feitelijk is het ook een vernederend, oncomplimenteus iets, wan neer je er jaarlijks behoefte aan hebt om je naast- bestaanden er kennis van te geven, dat je hun werke lijk nog 't beste wenscht. Diepe gedachten heeft die Breeduitstra altijd, wel 'n uur er over gepeinsd, daar na Liesbeth er mee in kennis gesteld die noemde het vadsigheid. 29 December. Dat is me vandaag schrikken ge weest Las uit de courant het komische stukje voor van de warmwaterkruik, die in een Rotterdamsche keuken uit elkaar gesprongen was, met al de nare gevolgen daaraan verbonden, wijl de gedienstige geest, de schroef dop er op gelaten had tijdens de verhitting, toen ons Sientje een gil gaf en sidderend bekende zich aan hetzelfde verzuim te hebben schuldig gemaakt. Ontzetting allerwege. „Uilskuiken, ezelsveulen, haal hem dadelijk van het gascomfoor af", riep Liesbeth na den eersten schrik. ,,Ik durf niet," bibberde Sientje, „als-ie net springt, ben ik er geweest „Philemon!" zei Liesbeth. „Ik heb vrouw en kinderen," kreunde ik. „Gooi er 'n stoffer of wat anders tegen aan," (hij bedoelde tegen de kruik) ried Wybo aan. ,,'t Is hier geen „vroolijke keuken", dreigde Liesbeth. „Ik hoor al wat," gilde Beppie. „Allemaal liggen!" beval Liesbeth, met tegenwoor digheid van geest. „Haal Jossie wat naar je toe, anders valt net de pendule op hem." Jossie aan het schreeuwen. „Hou je stil, kwajongen! Anders hoor je den slag niet," gichelde Wybo. Vijftien minuten op onzen buik gelegen.... en 't tochtte zoo langs den vloer maar de knal bleef uit. De kinderen begonnen oneerbiedige grapjes te maken. „Zal ik eens naar de brandweer loopen?" vroeg ik. „Je blijft hier," commandeerde Liesbeth, „die smoesjes kennen we." „Kan zoo'n kruik nog springen, wanneer er géén water in zit opperde Sientje benauwd. „Neen, natuurlijk niet," klonk het in koor. „Ziet u, ik geloof, dat ik dat ook vergeten heb anders had ik de dop er wel van af gelaten." 't Was zoo de kruik stond roodgloeiend. Wat 'n avond 30 December. De stad ingegaan om hier en daar het avontuur van gister te vertellen. Om het verhaal wat te kleuren, de tweede bekentenis van Sientje ver zwegen en de ontknooping aan persoonlijken moed van mijzelf toegeschreven. Niet veel succes! Krimp van Duimen zei, dat de dapperheid verspild was, om dat ik verstandiger gedaan zou hebben, met het af sluiten van de hoofdkraan. Wilde eerst nog beweren, dat die ook in de keuken staat, maar Krimp komt wel eens bij ons in de gang. 31 December. Laatste dag van het jaar. Balans vlug opgemaakt. Vijf gulden één-en-dertig in porte- monnaie precies één gulden minder dan het vorig jaar. Enfin, daarom niet getreurd. Kop boven Wan- Vtrvolg op bladz. 13

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 10