WPte
LINDBERGH FIELD
1018
VERGEET DE VOORDEELEN DER GRATIS ONGELUKKEN-VERZEKERING NIET.
..Moge God je behoeden, John" sprak zij ernstig en
gaf mij een kus toen liep zij met lichten tred naar
huis.
Ik nam mijn geweer op schouder en den knuppel
in mijn rechterhand, met het vaste besluit tot den
morgen de ronde te doen, want ik was beschaamd,
dat ik door Lorna aan mijn plicht herinnerd moest
worden. Niet lang had ik voor de stallen en schuren
heen en weer gemarcheerd, toen ik in het maanlicht
een kleine, kogelronde figuur naar mij toe zag komen.
„Tien man sterk zijn zij. Zoojuist zijn zij 't water
overgestoken en ze sluipen nu langs de heg," hijgde de
brave Gwenny. „O, had ik een geweer maar, dan zou
ik er gauw een paar neerleggen
„Er is geen oogenblik te verliezen, Gwenny, loop
naar huis en haal mijnheer Stickies met al zijn man
schappen; ik bewaak hier zoolang de boerderij."
Ik gunde de Doones het genoegen niet, om onze
hooischelven in brand te steken. Met den knuppel
in mijn hand en mijn geweer naast mij, stelde ik mij
bij de eerste schelf op.
De roovers lichtten het gesloten hek uit de heng
seis en kwamen zoo rustig aan
gereden, alsof wij hen uitge-
noodigd hadden. Vervolgens
maakten zij de stallen open,
dreven onze paarden er uit en
leidden de hunne er in. Ik
sidderde van woede over zoo'n
onbeschaamdheid. In de scha
duw van ons huis zag ik onze
musketiers gereed staan, om
op bevel van Stickies vuur te
geven hij wilde wijselijk den
vijand eerst naderbij laten
komen.
„Vooruit, luie vlegels," klonk
nu de zware basstem van Carver,
„maakt eerst eens een vuurtje,
om ons bij te lichten, als wij
dat volk hier de keel afsnijden.
Maar. laat het jelui nog eens
gezegd zijn wie Lorna durft
aanraken, steek ik op de plaats
dood. Zij behoort mij toe. Wij
hebben al geduld genoeg gehad
met dien langen boerenlummel;
nu is het zijn beurt. Doodt alle
mannen en kinderen, en legt dat
vervloekte nest in de asch.
Toen hij die godslasterlijke
taal uitsprak, legde ik mijn
geweer op hem aan. Hij droeg
een lantarentje aan zijn gordel
ik was zeker van mijn schot,
hij was een kind des doods
ik had slechts den haan over
te halen en het was met hem
gedaan Zou men het kunnen
gelooven ik kon het niet
doen. Later heb ik er dikwijls
spijt van gehad. Maar ik had
nog nooit menschenbloed ver
goten en buiten noodzakelijk
heid nooit iemand leed gedaan.
Het geweer ontzonk mijn hand
en ik greep mijn knuppel.
Op de dreigende bevelen van
Carver, kwamen nu twee jonge
mannen met fakkels van in teer
gedrenkt vlas, naar den hooi-
iberg, waarbij ik stond, aange-
oopen. Toen de eerste fakkel
bijna het hooi raakte de rook
maakte mij onzichtbaar gaf ik op den gebogen
arm, die haar vasthield, een slag, zoodat hij brak en
de roover met een uitroep van pijn op den grond viel
en de fakkel op hem. Den anderen rukte ik de fakkel
uit de hand en gaf er hem een slag mede in het gelaat.
Met een vloek wierp hij zich op mij, maar ik was hem
voor, en wierp hem met een gebroken sleutelbeen
over zijn kameraad heen.
Na dezen welgeslaagden toer was ik gaarne op Car
ver Doone toegetreden en had hem willen uitdagen,
doch de gedachte aan Lorna hield er mij van terug.
Plotseling kwam bij het huis vandaan, als een
bliksemschicht, een lichtstraal, gevolgd door een
geweldigen knal en dikke, b ine rookwolken. Zes
van onze manschappen hadden op bevel van Stickies
vuur gegeven, toen de Doones op het huis aantrok
ken. Twee vielen dood neer, de anderen weken terug
een dergelijk verweer was iets nieuws voor hen. Nu
kon ik mij niet langer bedwingen snel liep ik dwars
over het erf op Carver toe, dien ik in den maneschijn
aan zijn groote gestalte herkende. Ik greep hem bij
zijn baard. „Als je een man bent, stel je dan te weer,"
riep ik.
Van verbazing kon hij geen antwoord geven nog
nooit had iemand het gewaagd hem te trotseeren.
Snel greep hij naar zijn pistool, doch ik rukte het hem
uit zijn hand en slingerde het in de lucht.
„Hoho, Carver Doone, zoo bedoel ik het niet,"
riep ik. „Je bent een dwaas, als je mij als tegen
stander veracht. In sluwheid ben je mij ver de baas,
ellendige booswicht, maar in kracht zullen wij het
toch nog moeten beproeven. Daar in den drek behoor
je thuis."
Op hetzelfde oogenblik wierp ik hem op den grond.
Het was een greep, waartegen niemand bestand is,
die niet aan worstelsport heeft gedaan, al had hij de
kracht van een olifant. Toen de Doones hun aan
voerder zagen vallen, sloegen zij op de vlucht, eenigen
te paard, de meesten te voet. Een van hen schoot
nog zijn geweer op mij af en de kogel schramde mijn
voorhoofd. Carver Doone stond vloekend op en maak
te zich uit de voeten in de duisternis. Ik had de
Doones willen vervolgen, doch Stickies achtte het
raadzaam, hen aan hun lot over te laten wij waren
overwinnaars en zij zouden zich nog wel eens beden
ken, alvorens ons lastig te vallen. Dit was de eerste
maal, sedert zij hun gewelddaden pleegden, dat zij
als verslagenen uit het strijdperk traden. Ik zag
in mijn verbeelding Carver tandenknarsen en vloeken
over zijn nederlaag en zijn onderhoorigen de schuld
van alles geven, terwijl het toch aan zijn gebrek aan
voorzichtigheid en zijn bovenmatige zelfoverschat
ting te wijten was.
Wij hadden twee gevangenen en zes voortreffelijke
paarden buit gemaakt. De twee Doones, die dood
geschoten waren, begroeven wij in den boomgaard.
Stickies zond de twee gevangenen, nadat zij ver
bonden, geboeid en gevoed waren, naar Faunton,
ofschoon ik hen, als zijnde mijn gevangenen, naar
het Doonesdal had willen terugzenden.
Den volgenden dag reeds ontvingen wij van de
kust belangrijke versterking, zoodat wij voor een aan
val niet meer behoefden te vreezen. Men maakte
zelfs nu al het plan, maar direct het Doonesdal te
gaan veroveren, maar op aanraden van ons, die ter
plaatse goed bekend waren en hun te kennen gaven,
dat zij tot hun knieën in het water zouden moeten
staan, werd het voor verstandiger gehouden, met
de uitvoering van het plan te wachten, tot de wegen
begaanbaar waren.
XXXII. EEN VROOLIJK EN TOCH DROEVIG
WEDERZIEN.
J-JTerhaaldelijk drong moeder er bij mij op aan, nu er
toch geen gevaar van den kant der Doones dreigde,
om eens naar Dulvert.on te gaan en oom Ruben een
hezoek te brengen. Ik kon dan tevens Ruth Hucka
back medebrengen, want haar voorgenomen bezoek
van Kerstmis was door den zwaren winter ver
ijdeld.
Zoo reed ik dan op een mooien lentemorgen, goed
gewapend en geproviandeerd, welgemoed langs la
chende velden en bloeiende boomgaarden naar de
plaats mijner bestemming.
Toen ik Dulverton had bereikt en aan het huis van
Ruben Huckaback aanklopte, deed Ruth mij zelf
open, ti wijl een blos haar wangen kleurde, zoodra
zij mij zag. Wat een trouwhartige mooie oogen had
dat kleine ding. Werkelijk, als ik Lorna nooit gekend
had, geloof ik dat de alles vereffenende natuur bij
ons weder de oude spreuk bewaarheid zou hebben,
dat de reus het dwergmeisje bemint.
Moeder had mij bij mijn vertrek op het hart ge
drukt, vooral vriendelijk jegens Ruth te zijn en alles
te doen, om haar weer vriendschappelijk voor ons
te stemmen. Daarom sloeg ik bij mijn begroeting mijn
arm om haar heen en gaf haar een hartelijken kus.
Het was slechts een gewoon iets, zooals dat onder
bloedverwanten meer gebruikelijk is, doch toen ik zag,
dat zij hevig bloosde en mij met een van geluk stralen-
den blik aanzag, schrok ik, alsof ik iets zeer onwel-
voegelijks had begaan, want Ruth wist nog geen
letter van de geschiedenis met Lorna.
Zij ging mij voor naar de huiskamer, en zei, dat
binnen een kwartier het eten opgediend zou worden.
Ik verhaalde haar van den strengen winter en van
den aanval der Doones en dat wij de koningin van het
Doonesdal nu in ons midden hadden, maar zij scheen
niet te begrijpen, wat ik daarmede bedoelde. Na het
middagmaal, waarbij ook de oudste bediende aan
zat, schonk zij mij een glas portwijn en ik bemerkte
duidelijk aan haar, dat zij uit alles wat ik zei gevolg
trekkingen maakte, alsof mijn woorden een onder
grond van diepere, teedert gevoelens voor haar in
zich bevatten.
Zij deelde mij mede, dat oom Ruben in den laatsten
tijd zoo in zijn nadeel veranderd was, en een raadsel
achtig bestaan voerde. Hij ging iederen dag of nacht
op de meest ongeregelde uren uit, zonder iets te zeg
gen en niemand kon raden, waarheen hij zich begaf.
Hij trok dan de slechtste kleeren aan, die er maar
waren en zijn goede bleven in de kast hangen. Voor
de zaak interesseerde hij zich bijna niet meer, doch liet
alles aan de bedienden en haar over.
Ik betuigde haar mijn deelneming in haar zorg en
niet wetende, hoe ik haar van het dwaalspoor moest
brengen ten opzichte mijner gevoelens voor haar,
vroeg ik haar ik beken het, zeer onhandig
„En, lieve nicht, kom je ook naar Oare, 0111 mijn
bruiloft mee te vieren?"
Zij liet de flesch bijna uit haar hand vallen. Dan
schonk zij mijn glas vol. Haar wangen waren doods-
bleekge worden. „Wat heb ie zoojuist gevraagd neef?"
„Niets gewichtigs Ruth. Ik denk zoo spoedig
mogelijk te trouwen. Je moet bij die gelegenheid
komen wij houden allen zooveel van je."
„Dat wil ik graag, neef als grootvader mij
missen kan." Zij ging bij het venster staan en haalde
moeilijk adem; of zij geeuwde of zuchtte, kon ik niet
onderscheiden.
(Wordt voortgezet).
SAN OIEGO
Een foto van het typische, cirkelvormige vliegveld, dat over eenige maanden te San Diego (Californië) in gebruik genomen zal worden. Bij gelegenheid der
opening zal de nieuwe landingsplaats „Lindberg vliegveld'* gedoopt worden, terwijl het ook in de bedoeling ligt, dan een demonstratie te geven mei de
nieuwe zeppelin, die op het oogenblik in Duitschland voor Amerika gebouwd wordt.