No. 12 N„ XXXI. EEN NACHTELIJKE OVERVAL. hetzelfde, als hij geen half uur nadat Tom Faggus ons had verlaten, kwam plotseling Jeremias Stickies, van onderen naar boven met slijk bespat, de deur instappen. Hij was in een booze luim. „Vervloekte kerels," riep hij en stampte met zijn laarzen op den grond. „Het is een schande, dat een ambtenaar van den koning zoo toegetakeld in zijn hoofdkwartier moet terugkeeren. Beste Anne, wil jij je mooie handen voor mij roosteren, want ik heb in geen vierentwintig uur iets gegeten." „Nu dan zal u wel uitgehongerd zijn maar u zal niet lang behoeven te wachten want het vuur brandt nog flink." „Mijnheer Stickies zegt altijd thuiskomt," spotte Eliza, dat is zoo zijn gewoonte." Anne werd boos. „Schaam je, hoe zou jij het vinaen als je moest verhongeren. Gauw Betty, de braadpan en een stuk reebout." Stickies had zijn laarzen uitgetrokken en strekte zich behaaglijk op een gemakkelij- ken stoel bij den haard uit. „Het bevalt mij hier beter dan ginds in dat akelige moe ras," sprak hij. „Och John, wil jij even voor mijn paard zorgen, want aan dat goede dier zijn vlugheid heb ik het te danken, dat ik er heelhuid", ben af gekomen." Toen ik den knechts mijn be velen ten opzichte van het rij paard had gegeven en binnen kwam, verhaalde hij zijn weder varen. Hij was, vergezeld van een gewapend ruiter, op weg naar huis en wilde bij de Landacker brug, die weggeslagen was, het water oversteken toen er een geweerschot knalde en hij zijn reisgenoot doodelijk getroffen in de rivier zag vallen. Nauwe lijks was hijzelf met zijn paard aan den overkant aangeland of een tweede schot weerklonk en kreeg hij een schok. Hij was echter ongedeerd, maar de brandewijnkruik, - nog half vol, vertelde hij spijtig welke hij onder zijn mantel droeg, vloog aan gruzelementen en de inhoud maakte een natte plek op zijn rug. In de verte doken om een hoek drie mannen op twee er van waren be zig hun geweer te laden en de derde legde zijn geweer op hem aan. Hij bedacht zich niet lang doch reed in volle vaart op hen aan en schoot onder het rijden zijn pistool op hen af. Het schot van den' derden aan rander miste en voor de anderen weer hun geweren hadden geladen was hij hen in razende vaart voorbij gevlogen en buiten schot geraakt. In den loop van den avond vertelde hij mij neg, hoe hij het op reis gemaakt had. De strijdmacht aan de kust had streng bevel, onder geen beding haar posten te verlaten. Hij had slechts één man mede- gekregen en die was door de Doones neergeschoten. Stickies bleef dus niets over dan zich tot de overheid te wenden die waren ook genegen zijn plan te onder steunen, doch de moeilijkheid ontstond, dat niemand met zekerheid kon zeggen of de vesting der Doones tot het graafschap Devon of Somerset behoorde. Toen had hij voorgeslagen, dat beiden aan de belege ring zouden deelnemen en zoo werd besloten. Doch nu wilde de een niet voor den ander beginnen en het einde van het liedje was, dat hij in het geheel geen hulptroepen medekreeg, doch wel de belofte, dat zoodra de wegen berijdbaar waren, hem tweehonderd man zouden gezonden worden. Wat zou er intusschen van ons moeten geworden V Wij waren hulpeloos aan de wraak der Doones over geleverd en op eigen verdediging aangewezen. Had ik nu Tom Faggus maar hier gehouden, die was zooveel waard als twaalf anderen. Ik had een lang onderhoud met Stickies en vertelde hem tevens, wat ik van Lorna's geschiedenis wist en dat zij bij ons een onder komen had gevonden. Stickies was ook van oordeel dat wij ons op een overval van de Doones moesten voorbereiden, vooral nu zij wisten dat hij weer terug Romantisch verhaal van Bewerkt door F. R. D. BLACKMORE. VAN VELZEN. was. Hij raadde mij vooral aan zijn musketiers uit Lynmouth hierheen te halen en alle moedige mannen uit den omtrek, al brachten zij geen ander wapen mede dan hun hooivork. Het was een moeilijke op dracht, want toen ik aan den Lynn kwam zag ik, dat hij zoover buiten zijn oevers stond en de brug had weggeslagen, dat ik er niet door of overheen kon. Ik zag echter een mij bekenden visscher aan den over kant, en droeg hem op in mijn plaats het bevel van Stickies aan de musketiers over te brengen. Vier van deze waren langs een omweg al bij ons en er hadden zich bij hen nog twee kustwachters gevoegd uitte, dat ik niet bij mach+ ben te beschrijven. Ondanks het vertrek lieten wij ons niet versch, beslist, dat zij dezen nacht huis zouden doen.'De noodige ven maar verwachtten een aanval op ons oorzorgsmaatregelen De Koning der Belgen met de Koningin en Prinses Marie José zijn onder den naam van graaf en gravin Albert de Rephy in het Kulm-Hotel te St. Moritz afgestapt, om in dat ideale verblijf van de wintersport te genieten. Reeds den eersten dag, dat ze er was, kon men de koninklijke familie op de ski zien. dat was tenminste ai eenige hulp in onze benarde omstandigheden. Ik zelf bereikte Plover Barrows reeds twee uur vroeger dan genoemde soldaten, want ik had vreese- lijk hard- gereden. Bij mijn thuiskomst waren allen aan de grootste opwinding ten prooi. De vrouwen beefden van zenuwachtigheid alleen Lorna scheen haar kalmte bewaard te hebben. Zij antwoordde op mijn vragen, dat niemand aan die opwinding schuld had dan zij alleen en vertelde toen wat er was voor gevallen. Toen zij in de schemering bij het eendenhok was, om ze voeder te geven, bemerkte zij in het elzen- boschje aan den overkant van de beek twee fonke lende oogen, die strak op haar gericht waren en her kende to* haar ontzetting het gelaat van den gruwe- lijken Carver Doone, die achter het groen loerd Van angst kon zij zich niet bewegen, noch om hulp roepen. Hij bemerkte haar schrik met leedvermaak en richtte hoonlachend zijn geweerloop op haar hart. Zonder medelijden en met een duivelschen grijns lach beschouwde hij zijn weerloos slachtoffer. Toen richtte hij zijn geweer iets lager en schoot het af. De kogel boorde vlak voor Lorna in den grond en toen mijn lieveling door schrik overmand op het gras nederzonk, trad de booswicht vlak aan den oever en riep halfluid „Ditmaal heb ik je nog gespaard. Als je morgen echter niet bij ons terugkeert met alles wat je hebt meegenomen en ons helpt, dien gek te verdelgen, die zich om jou in het ongeluk stort, dan is je laatste uur geslagen en ben je een kind des doods." Toen had hij zich omgekeerd en was kalm door onze weide naar het bosch geloopen waar hij tusschen het gebladerte verdween. Ofschoon ik in woede ontstak, trachtte ik toch Lorna gerust te stellen. Ik prees haar moed en dat vervulde haar met een vreugde, die zich in een lachje werden getroffen en vooral de onontbeerlijke levens middelen in huis gehaald. Lorna werd bij het zien van al die toebereidselen bedroefd zij sloeg haar armen om moeder's hals en beweerde dat haar leven zooveel niet waard was, om zooveel menschen in gevaar te brengen en dat ik haar maar terug moest brengen. Moeder riep mij en wij trachtten haar zenuwen tot bedaren te bren gen door de verzekering, dat het ook voor onze eigen veiligheid was en dat hielp eenigszins, maar toen wilde zij, dat ik mij niet iu het gevecht zou mengen. Het lieve kind was zoo bezorgd om mij, dat ik haar kussend beloofde, mij niet dan in net uiterste gevaar in den strijd te begeven. De dames gingen vroeg naar bed alleen Gwenny en de oude Betty moesten opblijven om ons misschien van dienst te kunnen zijn. Wij telden nu acht gewapende manschappen, behalve onzen drie knechts, den schoenmaker en den koster, die met zeisen en dorschvlegels gewapend waren deze laatsten telde ik eigenlijk niet mede, ofschoon hun wil goed en hun moed bij een pint bier den grootsten held in de schaduw stelde. Mijn innigste wensch en hoop was, dat ik ditmaal eens persoonlijk tegenover Carver Doone zou komen staan, om mijn lange rekening met hem te kunnen vereffenen, maar niet door een schot in het donker, doch als man tegen man. Inplaats van dus thuis te blijven of met de musketiers de ronde te doen begaf ik mij naar de boerderij, waar de Doones vermoedelijk hun aan val zouden beginnen met de hooibergen in brand te steken. Dit was hun gewoonte, om het terrein van hun moord en roofoperatie zoodoende te verlichten. Ik hoopte echter dat deze streek hun niet zou gelukken, want ons hooi was te nat om vlam te vatten. Ik plaatste mijn geladen geweer en een dikken knuppel tegen een hooischelf en ging er zelf tegenaan zitten om de komst der schurken af te wachten. De inspanning van geest en lichaam hadden mij meer afgemat dan ik vermoedde, want ondanks den ernst van het oogenblik viel ik weldra in slaap. Ware Lorna nu niet mijn reddende engel geweest, dan zou ik dien nacht levend verbrand zijn Zij wekte mij door aan mijn arm te schudden. Oogen- blikkelijk sprong ik op en greep naar mijn knuppel, om den eersten den besten tegenstander neer te slaan. „Ik ben het John, je Lorna!" „Jij, hoe kom je hier Moet je zoo mijn bevel op volgen Kom gauw mee naar huis, lieve kind, 't is veel te koud voor je. „Ik kon niet in slaap komen, John, en uit zorg om jou ben ik komen kijken. De wacht bij het huis slaapt ook en Gwenny zegt, dat hij al ruim twee uur lang snorkt. Ik geloof, dat wij vrouwen de wacht maar moesten overnemen, omdat de mannen te ver moeid zijn van hun dagwerk. Raad eens waar Gwenny nu is „Toch niet naar het Doonesdal Ik achtte het moedige meisje overal toe in staat. „Neen, zij wilde wel, maar het hooge water hield haar tegen. Zij zit nu boven in een hoogen boom en overziet het geheele dal. Als de Doones over het water trekken, zal zij ons onmiddellijk waarschuwen." ,,'t Is een schande voor ons, manne,., dat terwijl wij slapen de meisjes de wachr houden. Maar ga nu naar bed, lieveling." Doch zij smeekte mij, om bij mij te inogen blijven en na lang overreden ging zij naar huis terug met de verzekering, dat zij op zou blijven, doch niet meer naar buiten gaan.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 9