VERGEET DE VOORDEELEN DER GRATIS ONGELUKKEN.VERZEKERING NIET. „O John," viel moeder mij in de rede, „wil jij wijzer zijn dan je vader „De tegenwoordige jeugd," sprak 'Doone op ge- strengen toon, „toont bij elke gelegenheid, dat zij het ware gevoel mist. Ga bij dien man vandaan, Lorna. Beken nu zelf, of het je nog gewenscht voorkomt, den zoon van je vaders moordenaar te trouwen." „Ik behoef wel niet te zeggen, dat uw mededeeling, als ik ze geloofde, mij smartelijk zou grieven. Ofschoon ik door al mijn bloedverwanten aan gruweldaden van elke soort gewoon geraakt ben, heb ik toch nog niet het gevoel voor recht en onrecht verloren. Alleen weet ik ook, dat men in het Doonesdal zonder schroom onwaarheid spreekt. Gij zelf, oom, hebt mij daar omtrent dikwijls genoeg uw standpunt uiteengezet en daarom zal het u niet verwonderen, dat ik van de door u opgedischte geschiedenis geen letter geloof doch al kon u de waarheid er van bewijzen, dan nog zou ik slechts zeggen als John Ridd mij wil hebben, behoor ik hem voor eeuwig toe." Lorna had zich met spreken boven haar krachten opgewonden en zonk bewusteloos in mijn armen. Nu brak echter mijn moeder in woede los en over laadde Raad Doone met de heftigste verwijten. Zij nam Lorna van mij over, legde haar op een stoel en liefkoosde haar op de teederste wijze. „Mijn lieve schat, er is immers geen woord van aan, wat die leugenaar beweert en al was het zoo, dan zul je hem toch hebben. De goede God heeft jelui beiden voor eikaar geschapen en niets kan jelui scheiden, er kome wat er wil. Doe je oogen maar weer open mijn lief duifje, John is bij je en laat de duivel Raad Doone halen Zoo had ik mijn moe der nog nooit hooren uit varen, maar ik had er haar te liever omnu kwamen ook Anne en Eliza binnen, want zij hadden gehoord, dat er iets ongewoons aan de hand was. Raad Doone, die niettegenstaande hij een booswicht was, zeer op goede vormen gesteld was, wenkte mij, de vrouwen alleen te laten. „Het is toch ergerlijk," sprak de oude man, toen ik hem in de keuken een glas heete grog en een van de sigaren van Tom Faggus gegeven had. „Men kan met vrouwen nooit verstandig rede neeren of zij beginnen te schelden en te janken." Ik antwoordde hier maar niet op, want hij was onze gast en ik wilde geen ruzie met hem maken. Ik liet hem dus naar hartelust eten, drinken en rooken en hij strekte zich behaaglijk in een gemakkelijken stoel bij den haard uit. „Alles bij elkaar genomen, zijn jelui toch wonder lijk beste menschen," sprak hij, terwijl hij zijn glas ledigde, „inplaats van ons de soldaten uit te leveren, wat je heel gemakkelijk kon doen, doe je je best om mij dronken te voeren." „Heere-bewaar-me," antwoordde ik, hem opnieuw inschenkende, „wij hebben niet dikwijls de eer een voornaam heer als gast aan onzen haard te hebben. Men moet dus voor lief nemen, wat wij kunnen aan bieden." Wij bleven nog lang zitten praten en hij liet mij hem rijkelijk inschenken. Inmiddels was het zeer laat geworden en met het oog op den onzekeren weg en onzekeren gang van onzen gast, stelde ik hem voor, in onze nederige woning te blijven overnachten. Hij nam mijn aanbod gretig aan ik hielp hem zelf naar bed en den volgenden morgen bedankte hij mij voor alles wat hij zich nog kon herinneren. Ik bleef nog eenigen tijd opzitten en nadenken over dit vreemde bezoek ik twijfelde sterk aan de goede bedoelingen van dien sluwen booswicht, doch kon niet bedenken, wat hij met zijn welwillendheid ken voor hebben. Aan het ontbijt verscheen hij in de beste luim. Na afloop liet Anna hem zien, hoe dé melkerij in gericht was en hoe zij den room van de melk scheidde. Hij glimlachte eenigszins medelijdend. „Weet u wel, dat er een middel bestaat, om de room veel dikker te maken en er wel driemaal zoo veel uit te halen, als men zonder de oppervlakte ie bewegen er me. een geslepen glas, een parelsnoer of iets glanzends over heen beweegthoe glanzender hèt is, des te meer room komt er en des te dikker wordt hij." „O ik weet al iets," riep Anne, door nieuwsgierigheid geprikkeld. Lorna heeft een snoer van glanzende glaspaarlen." „Goed," zei de oude man, „misschien kan dat wel dienen, maar zeg er niemand iets van, anders is de tooverkracht gebroken." „Ik zal het halen," zei Anne, „het moet wel een kostbaar ding zijn, want verleden was er iemand hier, die verstand van zulke steenen had en hij noemde er den naam van, doch dien heb ik vergeten, maar hij zei, dat zij veel waarde hadden. Het zal er echter toch niets aan bederven, als wij het boven de melkteii houden." Zij liep vlug weg en kwam weldra met het sieraad terug. „O, dat oude ding ken ik wel," zei Raad Doone op minachtenden toon. „Als er niets beters is, kan het er misschien wel mee gaan. Kijk, nu laat ik het over de teil zweven: „Hokus pokus Pilatus, water is geen spiritus." Anne werd bij het hooren van die tooverwoorden zeer angstig, het onnoozele kind. „Wees maar niet bang," sprak de grijsaard. „Je" zal er mij je heele leven dankbaar voor zijn, maar, ging hij fluisterend voort, „je mag er met geen mensch over spreken. Over drie uur is twee derde van de teil room en zoo dik, dat er een ei op blijft liggen. Leg den ketting gedurende dien tijd onder een deksel naast de teil en laat niemand in dien tijd hier binnen. Gaat gij nu naar uw kamer en bid uw avondgebed achterste voren en kom over drie uur terug." Het eenvoudige, bijgeloovige meisje volgde trouw zijn geheimzinnigen raad op. Zij ging naar haar ka mer en probeerde het gebed in omgekeerde volgorde op te zeggen, wat haar veel tijd kostte. Toen zij na drie uur half angstig en nieuwsgierig in de melkerij kwam, was Raad Doone reeds lang over de bergen. Hij had inmiddels met zooveel excuses en beminne lijke hoffelijkheid afscheid van moeder genomen, dat zij over hem in de wolken was en verklaarde, nog nooit zoo'n edelen man gezien te hebben. Ik was onder het uitspreken van moeders lof- tuigingen binnengekomen en staarde haar met som beren blik aan. „Zou u hem niet tot mrn nemen ?"- vroeg ik (hetgeen werkelijk grof was). „Hij kan uw genegenheid rijkelijk vergelden. Honderd duizend pond heeft hij gestolen „Ben je krankzinnig, John," riep zij verbleekend. „Best mogelijk, want het is om razend te worden. Uw opgehemelde edele man is er met den juweelen halsketting van Lorna vandoor Vijftig boerderijen, zoo groot als de onze, kunnen Lorna de schade niet vergoeden." Allen zwegen, als verpletterd door mijn woorden. Ik was woedend, niet zoozeer om de waarde van het sieraad, maar omdat het een gedachtenis van Lorna's moeder was. Lorna kwam kalm naar mij toe, legde haar hand op mijn schouder en keek mij zoo liefdevol aan, dat al mijn boosheid wegsmolt als sneeuw voor de zon. „Maar John," sprak zij zacht tot mij, „moet ik dan denken, dat je meer aan het geld gelegen is, dan aan mij Ga maar mee naar moeder en troost haar, want mij treft de slag niet zwaar zij heeft er het meest onder te lijden." Wij troostten haar ik vroeg haar vergiffenis voor mijn harde woorden en Lorna was zoo engelachtig lief voor haar, dat zij na eenigen tijd weer opklaarde. Wie schildert echter de smart van onze lieve Anne, toen zij het deksel oplichtte en het kostbare sieraad niet meer zag en daarna bemerkte, dat de melk in de teil nog even dun was als drie ureh te voren Toen kwam zij hijgend naar mij toe, verhaalde mij alles, en viel half b wusteloos in mijn armen. Ik bracht haar met behulp van Betty weer bij, doch zij durfde Lorna niet onder de oogen te komen en ging naar haar kamer. Mijn geliefde ging, toen zij dit hoorde, naar boven en niemand was getuige van hun onder houd, doch een half uur later kwamen zij beiden ge armd beneden, en beider gelaat bewees, dat er geen enkel wolkje tusschen hen was. XXXIV. JEREMIAS STICKLES DOET EEN ONTDEKKING. In dien tusschentijd had Stickies alle voorberei dende maatregelen voor een aanval op het Doo nesdal getroffen, en zoo dra zijn plan bekend werd, kwam de geheele bevolking in beroering, om aan de vernietiging van het gehate roovers- nest deel te nemen. Toen wij 's-avonds samen bij den haard zaten en ik hem een sigaar had gegeven, waarmede hij bizonder in zijn schik was, verhaalde ik hem van het bezoek, dat Raad Doone ons had gebracht en over de mededeeling van den wederkeerigen doodslag van Lorna's va der en den mijnne. „Het zou in mijn hu welijksplannen geen ver andering brengen en mijn liefde voor Lorna zou in het minst niet 'vermin deren, maar toch, als ik met zekerheid wist, dat haarvader den mijnen had vermoord, zou ik geen vroolijk oogenblik meer hebben." Gelukkig kan ik je van die zorg ontheffen, goede vriend,sprak Stickies, terwijl hij zich nog eens inschonk e n zich in een gemakkelijke houding plaatste. „Ik zal je een avontuur vertellen, datje wel smar telijk zal treffen, doch je tevens je verloren gemoeds rust kan teruggeven." Met gespannen aandacht luisterde ik naar z'n verhaal. Voor ongeveer een half jaar was hij, van Dulverton naar Watchett onderweg, niet ver van laatstgenoemde plaats door stormen overvallen en had dicht bij de zee bij een oude vrouw een onderkomen voor den nacht gevonden. Het was een zeer levendig vrouwtje met een bruine gelaatskleur en groote zwarte oogen en zij sprak met een buitenlandsch accent. Hij was zeer gastvrij door haar onthaald en zij verstond de kookkunst voortreffelijk. „Nadat ik zeer smakelijk gegeten en gedronken had, geraakten wip aan den praat," vervolgde Stickies zijn inleiding, „en vroeg ik haar, hoe zij, een buitenlandsche, hier in dit barre uithoekje der aarde verzeild geraakt was. Zij ver zekerde mij,dat zij van den eersten dag af haar noodlot had verwenscht, toen het haar naar dit ongeluksland voerde, waar het een half jaar mistig is en de rest van den tijd de regen onophoudelijk uit den hemel valt. Zij heette Benita en was van geboorte een Italiaan- sche. Toen zij te Rome een betrekking in een hotel had, ging het haar goed en kon zij maandelijks een sommetje aan haar ouders in Apulie zenden. Op zekeren dag vroeg een Engelsche dame, die met haai man en twee kinderen eenigen tijd in het hotel ver blijf hield, haar, of zij bij de familie wilde komen die nen en mee op reis gaan. Het hooge loon en de vrien delijkheid van die Engelschen trokken haar aan en deden haar besluiten de betrekking te aanvaarden. Zij maakte met hen reizen door Italië en Zuid-Frankrijk Het was 'n plezierig leven, de Lord en Mylady waren buitengewoon vriendelijk en de kinderen dol op haar, vooral het oudste, 'n schat van 'n meisje, dat nog meer van Benite hield dan haar broertje. (Wordt voortgezet.) 1042 Wonderkinderen of kinderen uit de wondere wereld der film-industrie zijn ook de hierboven afgebeelde jonge filmacteurs, die reeds nu in training zijn, om later waardige plaatsvervangers te worden van de groote sterren, wanneer dezer glans verbleekt en dezer roem verwelkt zal zijn. En dat deze kleine filmsterren al aardig het liedje der grooteren nazingen, zal men bij het bezien van onze foto moeten toegeven.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 10