No. 13
Dit bracht mij in groote verlegenheid; beminde
zij mij dan Dat zij niet eens naar den naam
van mijn bruid vroeg, kwam mij geheel on
begrijpelijk voor. Misschien geloofde zij, dat
het Sally was, of vreesde zij, door den klank harer
stem een te groote gemoedsbeweging te verraden
Na eenig nadenken vond ik het toch het manne-
lijkst, haar te verhalen, hoe alles zich had toege
dragen.
„Kom nicht Ruth, ga eens zitten, dan zal ik je
alles eens vertellen."
„Ik blijf liever bij het raam staan maar vertel
het maar, neef ik luister graag. Hier kan ik zien,
of grootvader aankomt. Hij is steeds zoo goed voor
mij. Wat zou er van mij worden als ik hem niet had
Toen verhaalde ik haar mijn geheele geschiedenis
met Lorna van het begin tot het einde.
Ruth hoorde mij zwijgend en
zonder een enkele maal naar mij te
kijken aan doch ik bemerkte wel,
dat er tranen over haar wangen -ol
den. Toen mijn verhaal ten einde
was, vroeg zij langzaam en met nog
steeds afgewend gelaat„En bemint
zij je, neef Zegt zij, dat zij je met
geheel haar hart liefheeft
„O zeker. Schijnt je dat zoo onbe
grijpelijk met haar hooge afkomst
en haar edel karakter
Zonder mij met een woord op mijn
vraag te antwoorden, kwam zij ach
ter mijn stoel en gaf mij een kus op
mijn voorhoofd. i
„Ik hoop, dat je in je nieuwe
leven zoo gelukkig mag zijn, neef,"
fluisterde zij, „als je h tt verdient
zoo gelukkig als je anderen kunt
maken. Duid het mij niet euvel, als
ik niet altijd even aardig ben en
steeds aan grootvader denk. Ik zorg
slecht voor je, dat weet ik. Je hebt
mij zoo boeiend verteld, en ik vergat
zelfs om je glas te vullen. Bedien je
zeiven, beste neefik ben terstond
terug."'
Zij ging vlug de kamer uit en toen
zij terugkwam, was elk spoor van
tranen verdwenen; alleen haar han
den waren koud en beefden van op
winding.
Oom Ruben kwam niet thuis en
ik maakte mij gereed om te vertrek
ken. Gaarne had ik nog wat met haar
blijven praten, maar ik wilde voor
donker thuis zijn daarom nam ik
afscheid van Ruth, die mij beloofde
veertien dagen bij Ons te komen
logeeren, als grootvader het goedvond.
Romantisch verhaal van R. D. BLACKMORE.
Bewerkt door F. VAN VF.LZEN.
HET VERHAAL TOT NU TOE.
John Ridd is een jonge boer in het graafschap Somerset,dat, ten
tijde van zijn leven, het laatste kwart der 17de eeuw, onveilig
werd gemaakt door een adellijke rooversfamilie, die daar in het
Doone-dal woont en van daar uit strooptochten onderneemt.
Een verwijderde bloedverwante, een jong meisje Lorna Doone,
wordt daar gevangen gehouden om later uitgehuwelijkt te worden
aan Carver Doone, een der ergste booswichten, die o.a. ook John
Ridds vader gedood had. John ontmoet Lorna en zij maakt zoo
veel indruk op hem, dat hij, het groote gevaar niet achtend, zijn
bezoeken nu en dan herhaalt. Zoo was hij ook nu weer Lorna
wezen bezoeken, toen hij thuiskomend zijn neef Tom Faggus
ontmoette, een dapperen kerel, die om zijn straatrooverijen al
gemeen gevreesd en ontzien werd, maar op wien John's zuster een
goed oogje heeft. Allerlei avonturen worden door John beleefd,
maar niets kan hem Lorna doen vergeten, die hij telkens weer
opzoekt. Zoo verneemt hij ook haar geschiedenis. Haar ouders
had zij nooit gekend, en haar grootvader sir Ensor Doone had haar
bestemd als vrouw voor Carver Doone, een der
adellijke roovers. Zij leefde afzonderlijk met een
dienstmeisje Gwenny Carfax, die zich overal in
het dal vrij vertoonen mocht en vaakde tusschen-
persoon was tusschen Lorna en John. Intusschen werd John naar
Londen gedagvaard, om voor den Lord Opperrechter te getuigen
wat hij van de Doones weet. Weer teruggekeerd, bezocht hij
Lorna weer geregeld, op gevaar af, door de Doones betrapt te
worden. Zij spraken af, dat, wanneer van, zeven kraaiennesten,
die zich inleen bepaalden boom bevonden er een verdwenen was
(Gwenny, Lorna's dienstmeisje zou het nest er zoo noodig uit
halen) dit een teeken was, dat Lorna in gevaar verkeerde. John
Ridd ontdekte op een keer, dat een der 7 nesten uit den boom
was verdwenen. Hij ging naar Lorna toe en vond haar met
Gwenny half uitgehongerd in het huis. Hij haalde een slede en
na een tweetal kerels, die het huis waren binnengedrongen, er
uit te hebben gesmeten, vervoerde hij de twee meisjes naar zijn
eigen huis, waar ze met liefde werden ontvangen. De Doone's
bleven natuurlijk niet stilzitten in het rooversnest en op een
nacht deden zij een aanval op John Ridds buis, die door John
en zijn helpers glansrijk werd afgeslagen. De vorige aflevering
eindigde met John Ridds tocht naar oom Ruh i, waar hij aan
Ruth het verzoek doet, op zijn bruiloft te willen verschijnen.
XXXIII. RAAD DOONE BRENGT
ONS EEN BEZOEK-
Onder het naar-huis-rijden, dacht
ik nog langen tijd na over mijn
onderhoud met Ruth. Het speet mij voor het goede
meisje, dat zij in haar gevoelens was teleurgesteld,
doch ik had er nooit aanleiding toe gegeven en
ik ging dus vrij uit. Spoedig zouden andere aan
gelegenheden weer beslag >p mij leggen. Reeds bij
de huisdeur ontmoette ik Eliza, die mij haastig
toeriep Ga niet naar moeder, John, ik moet eerst
met je spreken."
„Wat is er in 's-Hemelsnaam nu weer aan de
hand?" vroeg ik ongeduldig. „Kunnen wij hier dan
in het geheel geen rust meer hebben V'
„Het is iets zeer gewichtigs, betreffende Lorna."
„Gauw, vertel het dan. Ik kan alles verduren als
ik maar weet, dat Lorna mij bemint."
„O, daar behoef je niet ongerust over te zijn.
Maar binnen zit een vreemdeling, een korte, vreese-
lijk dikke man met sneeuwwit haar, dat over zijn
schouders hangt. Hoe hij dat gekamd krijgt, gaat
mijn begrip te boven. Kan jij misschien raden, wie
dat is
„Volgens je beschrijving geloof ik wel te kunnen
veronderstellen wie het is. Waar is Lorna
„Zij is met Anne boven en doet niets dan schreien.
Zij wil dien langharigen man niet te woord staan,
voor jij thuis bent."
Dat de onverwachte bezoeker niemand anders kon
zijn dan Raad Doone, stond bij mij vast. Voor hem
was ik nog meer bevreesd dan voor zijn onmensche-
De wonderkinderen zijn de wereld nog niet uit. Deze jeugdige violist, die den weinig muzikalen
naam van Yehadi Menuhin draagt, verbaasde de heele muzikale wereld van New-York bij zijn eerste
openbare optreden. Hij heeft echter 'n verstandigen vader, naar het schijnt, want deze wenscht, dat zijn
zoon voor 1929 niet mee' zal optreden, maar. evenals ieder gewoon kind, zijn schoolklassen af zal maken.
lijken zoon Carver. Ik ging Lorna halen en wij traden
arm in arm bij moeder het vertrek binnen, waar de
schrikwekkende man zich bevond.
Hij was in druk gesprek met moeder over eigen-
doms- en erfrecht, waarmede hij wilde bewijzen, dat
ons land met toebehooren ons rechtmatig eigendom
was. Mij scheen hij niet te zien, ofschoon ik in mijn
volle lengte voor hem stond. Op Lorna trad hij
echter met uitgestrekte handen toe en groette haar
op de meest hartelijke wijze.
„En is dat de man, die je hartje heeft gestolen?"
vroeg hij, met een vriendelijken blik naar mij op
ziende, „nu ik heb in het geheel geen bezwaar, als
voogd, tegen deze verbintenis en het zal mij een groot
genoegen doen, dat hij in de familie komt en ik ver
wacht. dat hij zich ook daadwerkelijk bij onze levens
beschouwingen zal aanpassen."
„O, neen," riep mijn moeder, „dat is buiten-
geslotend, dat ligt niet in de lijn van zijn karakter."
„Ik had dit antwoord wel verwacht," zei hij hoofd
schudden. „Zulke hopelooze gevallen van hard
nekkig vooroordeel komen wel eens voor en daarom
mag Lorna wel dankbaar zijn, dat ik zoo bereid
willig mijn toestemming tot deze verbintenis
geef."
..Waarom moet ik dankbaar zijn, oom?"
„Ik heb het reeds gezegd, lieve nicht. Omdat ik
de grootste hinderpaal uit den weg geruimd heb,
welke zich tot hiertoe tusschen u
en het voorwerp uwer genegenheid
plaatst."
„Wanneer ik gelooven kon, dat u
uit liefde voor mij handelde, zou ik
u dankbaar zijn. Maar ik weet, dat
u nog iets voor mij verborgen houdt."
„Het is waar, mijn inwilliging is
des te verdienstelijker en onbaat-
zuchtiger, omdat een duidelijk be
wezen feit voorhanden is, dat zwak
kere gemoederen wel als een hinder
nis voor een huwelijk zouden be
schouwen. Mijn levensbeschouwing is
echter te breed van opvatting »m
het als zoo
danig aan te
merken."
„Welk feit
bedoelt u,
oom Moet
ik het we
ten
„Ik geloof het wel, lieve nicht. Zij
zal den meest vasten grondslag voor
uw onverbreekbare huwelijks-een-
dracht vormen. Gij jonge lieden
zult van het begin af een gemeen
schappelijk belang als bruidschat
ontvangen, uit welks wederkeerig
genoegen vrede en eensgezindheid
moeten voortvloeien."
„Ik begrijp u niet. Waarom drukt
u zich niet duidelijker uit
„Om u in spanning te houden,
kind. Dat is dikwijls aangenamer
dan de waarheid te vroeg te ver
nemen. Als gij er echter op staat, zoo
weet dan, dat uw vader den vader
van John heeft gedood en dat de vader
van John den uwen heeft vermoord."
Behaaglijk leunde Raad Doone
achterover in zijn stoel om te genieten
van den indruk, welken hij hoopte tê
maken.
Lorna en ik kwamen onwillekeurig dichter bij el
kaar staan en moeder keek ons beiden aan.
„U weet zoo goed als ik mijnheer," sprak ik, „dat
Sir Ensor Doone met onze verbintenis instemde
uw onthulling kan den band tusschen ons niet bre
ken ja. zelfs indien u die mededeeling zou kunnen
bewijzen, dan nog zou het voor ons geen reden tot
scheiden zijn, als Lorna er ook over denkt zooals ik."
Mijn lieveling drukte mij innig de hand ieder verder
woord zou overbodig geweest zijn.
„Dus mijn bericht verheugt u, mijnheer Ridd,
het verwondert u zelfs niet sprak hij .terwijl hij mij
met toornige blikken aankeek.
„Geen daad van geweld verwondert mij, sedert de
Doones in Exmoor huizen vroeger werd er ook wel
eens een beurs of een schaap gestolen, maar dan
werd de misdadiger door het gerecht opgehangen.
Sedert den tijd der Doones is dat anders geworden
en hebben wij ons aan veei moeten gewennen."
„Waagt een ellendige boer zoo tot mij te spreken?"
riep Raad Doone woedend. „Moeten wij soms aan
een plompen landbouwer vragen wat wij doen of
laten moeten
„U is mij geen rekenschap verschuldigd, mijnheer,"
zei ik. „Ik wilde alleen maar uit laten komen, dat als
onze vaders in haat tegen elkaar ontbrand zijn en
elkaar verslagen hebben, dat de kinderen dan wijzer
zullen zijn en door liefde en trouw