T5CMWEJE DER LEZERS 18 ONS ZEELAND de havendammen van het Kasteel-eiland lagen drie jachten onder stoom. Marc Michel liet zijn vorschende blikken over de watervlakte gaan en opeens klonk zijn stem, met een eigenaardigen, heesch-nerveuzen klank: ,,Stop I" Een kort bevel naar den machinist. Het trillen van de schroef en het ronken van den motor hielden op; geruischloos gleed de boot nog een eindweegs voort. Marc Michel stond onbeweeglijk; de handen diep in de zakken van zijn wijde jas, staarde hij naar de drie jachten, die aan den havendam van het eiland lagen. Hoofdschuddend haalde hij den verrekijker te voorschijn en hield dezen voor de oogen. Klaar en duidelijk kwam het beeld der drie jachten voor de lenzen. Neen.het was geen gezichtsbedrog. De rook pluimen van de beide buitenste schepen gingen scherp en recht naar het Oosten. De rook die uit den schoor steen van het middelste schip kwam, vlokkig, zwart achtig, wervelend.de rook uit het derde jacht trok naar het Noordennaar het Noorden! Marc Michel voelde een hand op zijn arm leggen; de schipper stond naast hem. „Hebt u dat gezien, meneer?" vroeg hij met een stem, waarin verborgen angst scheen te trillen. „Hebt u dat gezien?" Marc Michel knikte zwijgend. „Het is de tweede maal, dat ik dat zie, ging de oude zeeman voort. „De eerste maal, dat was acht dagen geleden. Ik kwam van Djurgardsstaden; het was laat in den nacht en ik had met een paar kame raden een stevigen borrel gedronken.Toen heb ik voor de eerste maalHet was Noordenwind; uit alle schepen ging de rook kaarsrecht naar het Zui den. Dit schip, dat middelste daardaarvan ging de rook naar het Westen. Ik dacht eerst dat het door den stevigen borrel kwam, meneer.... Ik riep den machinist; die keek ook. Toen hij zich weer naar mij toe keerde, was hij doodsbleek; neen, ik had me dus niet vergist. Den volgenden morgen is de machinist plotseling gestorven; hartverlamming zegt de dokter; maar ik heb er zoo mijn eigen gedachten over „Heb je aan niemand verteld, wat je gezien hebt? „Niet aan de autoriteiten, die zouden toch gedacht hebben dat ik dronken was of gespot hebben met wal zij bijgeloof noemen. Neen, zoo iets kun je beter voor je houden." Marc Michel schudde bedenkelijk het hoofd, maar hij roerde het onderwerp voorloopig niet verder aan. Alleen vroeg hij: „Wat is het voor een schip?" „Ik weet het niet, meneer, klonk het schuw, „en ik moet u eerlijk bekennen, dat ik het ook niet begeer te wetenik had niet veel lust, dien nacht dichter bij het schip te komenen van hier af kun je den naam niet lezen...." Marc Michel glimlachte. „Vaar dan maar naar het jacht toe." De oude man keek een oogenblik naar den grond. Daarop nam hij zijn pet af, krabde zijn kop en zei op beslisten toon: „Neen, meneer, dat doe ik niet. „Ik geef je twintig Kronen extra." „Neen, meneer. Al gaf u me honderd Kronen, dan deed ik het nog niet. Ik heb vrouw en kinderen. Laten we teruggaan, meneer. Gelooft u me, men mag den hemel niet verzoeken...." Marc Michel keek besluiteloos voor zich uit. Het geluid van een scheepsschroef klonk in den nacht. „Daar vaart een douane-boot," zei de schipper. „Misschien weet de schipper daarvan den naam van het jacht wel. Zal ik hem vragen?" „Ja," antwoordde Marc Michel. De motor begon weer te werken; de boeg van het bootje wendde zich naar het Zuiden en tien minuten later lag het langzij het douane-vaartuig. Een paar roepen over en weer in het Zweedsch; daarop ver wijderden de beide booten zich weer van elkaar. „Het is het jacht „Hurricane"," vertelde de schip per aan Marc Michel. „Nationaliteit?" vroeg de detective. „Weet ik niet. Het schijnen sportliefhebbers te zijn, die voor de vliegdemonstraties gekomen zijn, dacht de schipper van de douane-boot. Er zijn veel buiten- landsche bezoekers." „Ze liggen onder stoom...." „Ze willen zeker tegen het aanbreken van den dag naar de start van de watervliegtuigen opstoomen." De doffe tonen van een kerkklok klonken over het water. „Half elf," zei Marc Michel. „We varen naar het hotel terug, schipper." Het was even over twaalven, toen de speurder het Grand Hotel weer bereikte. „Er wacht een heer op u, monsieur Malvy," zei de portier en gaf hem een briefje. „Een heer?" Marc Michel wierp een blik op het biljet. „Waar is hij?" „Hij wacht u in de kleine conversatiezaal. Hij wilde zoo min mogelijk in het oog loopen. U kunt hier door de kleine deur gaan," zei de portier. In een grooten stoel bij den haard, met zijn rug naar de deur, zat een heer. Toen hij de deur hoorde opengaan, stond hij op. Het was Minister Bark. „Goddank," zei hij zacht. Marc Michel monsterde den minister met één oog opslag. Zijn gezicht was doodsbleek; zijn handen trilden. „Is er wat bijzonders gebeurd?" vroeg de detective kortaf. De bezoeker knikte. (Wordt vervolgd) Twee kunstzinnige ingezetenen te Kloetinge We zullen zoo vrij zijn, uw advies in den wind te slaan. Listige, getypte briefjes, zonder onderteekening, de- poneeren we, met anderen rommel, in de prullemand. Zelfs al komen ze uit een artistieke omgeving. Wel licht hanteeren de heeren zelf de teeken-pen

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 18