6
ONS ZEELAND
Terneuzen I, dat Zondag j.l. te Goes van Goes I met
21 won. De eerste nederlaag van Goes I in de com
petitie-wedstrijden van dit seizoen.
1 Mei tot 1 November. Ook het burgerlijke leven
ondervindt den invloed van dezen dag. Ambachts
lieden als smid, timimerman en wagenmaker sluiten hun
jaarrekeningen met St. Maarten af, en wanneer deze
opgemaakt en rondgezonden zijn, wordt een bepaaMe
namiddag vastgesteld, waarop de klanten komen af
rekenen. Wanneer deze op den zitdag hun schuld
hebben voldaan, worden ze door den leverancier ont
haald en blijven enkele uren gezellig napraten. Deze
gewoonte heerscht in Nieuwland en meest alle dorpen
van Zuid-Beveland, maar zooals het met nagenoeg alle
volksgebruiken het geval is, sterft ook deze langzamer
hand uit.
Even later in November trekt de Zuid-Bevelandsche
boerenbevolking op naar de Goesche toondagen. Oor
spronkelijk, toen inderdaad met St. Maarten de veld
arbeid een einde had genomen, waren dit de eerste
twee Dinsdagen in November, respectievelijk de
„blinde" en de „goede" toondag genaamd. Tegenwoor
dig, nu men de zomerperiode wat gerekt heeft, zijn
deze toondagen wat opgeschoven naar den derden en
vierden Dinsdag in November. Vooral de laatste is de
toondag bij uitnemendheid, en wordt om die reden
dan ook de „goede" genoemd. Heel Zuid-Beveland
trekt op dezen marktdag naar Goes. Op andere „Die-
sendagen" moge het er druk zijn, op den „goeden
toondag" is het overweldigend vol in de straten en op
de pleinen van Zuid-Bevelands hoofdstad. Den heelen
morgen rollen de huifwagentjes, langs alle wegen die
toegang geven tot de stad, aan, om bij de uitspan
ningen hun vrachtje af te zetten. En het duurt niet
lang, of honderden boeren en boerinnen, Protestant-
sche en Roomsch-Katholieke beide, vullen het oude
stadje met het kleurige vertoon van hun kleedij, hun
groote zilveren knoop en, de strengen roode bloed
koralen met gouden sloten, de mooie kanten mutsen.
De boeren trekken eerst naar de beestenmarkt, die bij
deze gelegenheid wordt gehouden, maar de boerinnen
en de boerendochters trekken in breede scharen door
de winkelstraten en zoeken in de bakkerswinkels naar
die speculaaskoeien, die in suikerletters den naam
dragen die haar voor 't oogenblik het meest aanstaat.
Tegen den middag vinden ze elkaar weer aan de lange
smalle tafels achter sommige winkels en in de her
bergen, waar men uitgespannen heeft. De buikige
koffieketels staan reeds te dampen, hoog opgestapelde
schalen met brood, koek en kaas noodigen tot toetasten.
En niet tevergeefs
Wanneer de zaken verhandeld zijn en de inwendige
mensch versterkt is, keert men niet, als op andere Dins
dagen, terstond naar huis. Integendeel, de eigenlijke
pret begint nu pas vandaag is het immers toondag,
en wat zou een toondag zijn, waarop niet gedanst
werd
Er is een legende die vertelt, dat de Zeeuwsche boe
ren stijf en houterig zijn. Voor een zekere categorie
van de bevolking van onze provincie moge dit waar
zijn, voor de Zuid-Bevelandsche boeren en boerinnen
gaat het in geen geval op. Ge moet ze zien dansen, in
„het Slot Oostende" of in „de Prins van Oranje" uit
gelaten en onvermoeid, uur aan uur, zoolang de muzi
kanten nog geluid uit hun instrumenten weten te halen.
O, nergens in heel Zeeland wordt zoo gedanst als in
Goes, en nergens in Goes wordt zoo gedanst als in
„de Prins van Oranje", en geen dag in het heele jaar
wordt er zoo gedanst als op den goeden toondag. En
ge moogt het dan betreuren, dat het niet meer de ouder-
wetsche dansen zijn, de polka's en mazurka's en de
slepende walsen, en de zevensprong, en de Jan
Pierewiet
Tralalalalala, Tralalalalala,
Tralalalalala, Tralalalalala.
Jan Pierewiet, Jan Pierewiet, Jij rare sinjeur,
Ik mag je niet, ik wil je niet, scheer je weg van
m'n deur.
Goeien avond, meneer,
Op een anderen keer.
Goeien avond, juffrouw,
't Is niet aardig van jou.
Ach neen, men stept en charlestont in Goes al net
zoo goed als in Londen en Parijs. Maar waarom dit
betreurd men wil toch niet vergen dat het leven in
Zeeland stil zou staan, terwijl het overal voortgaat en
zich aanpast bij de steeds veranderende en immer
wisselende omstandigheden van den tijd
Eerst als de avond gevallen is en niet, zooals
op gewone marktdagen, reeds in den middag kee-
ren de boeren en boerinnen van Zuid-Beveland huis
waarts. Eén voor één rijden de wagens ratelend de
stad uit, de duistere wegen van het Land van Ter Goes
over, waar de veilige lampenschijn der hofsteden als
lichtbakens in den nacht den weg wijzen. De toon
dag is voorbij, de Zondagsche kleeren worden in kist
en kast geborgen.
En dan begint de winter over de Zeeuwsche landen
te komen
lllliiw
Hij is piccolo in een groot hotel.
Hij is z'n naam duidt het al aan klein, bizon
der klein zelfs.
Een rozig snuitje heeft hij en in dat rnelk-blanke
jongensgezicht lachen een paar helder-blauwe kijkers.
Vlug als water is hij Als de groote, goud-gegalon
neerde portier, die Simson tegenover David met hem
vormt in z'n handen klapt en „quick" zegt, dan rennen
z'n koddige in lange broek gestoken beentjes om een
auto voor te laten komen, een brief te posten, of een
van die honderd kleine dingen te doen, waarvoor een
piccolo bestemd is.
Iedereen heeft schik in hem, maar vooral de vrou
wen. En hij weet het. Hij trekt er partij van.
De manier, waarop hij, op een zilveren blaadje een