- V 1066 VERGEET DE VOORDEEEEN DER GRATIS ONGELUKKEN-VERZEKERING NIET ter verpleging bij ons achter. De musketiers stelden zich op wacht en ik haastte mij om verder Stickies' wonden te verbinden. Zoo eindigde onze stoutmoedige veldtocht tegen het Doonesdal en waren wij geen stap nader tot bevestiging der landelijke rust en vrede, waarop de goede boerenbevolking zoo ten volle recht had. Stickies was ernstiger ziek, dan wij vermoedden, en het duurde zeer lang eer hij weer beter was. Hij kon echter niet meer zoo hard spreken en hij herwon zijn vroegere kracht niet meer ten volle. Op zekeren dag klopten twee mannen aan onze deur, zij zagen er vreeselijk gehavend uit en hun kieeren, voor zoover zij die nog aanhadden, waren vreeselijk gescheurd. In het eerst wilden wij hen niet binnenlaten, uit vrees, dat het misschien Doones waren, die onder een of ander sluw voor wendsel ons weer een poets wilden bakken. - Toen het echter bleek, dat zij met een zen- Neen, geliefde mijns harten, ik behoor je eeuwig toe, niets kan ons scheiden." Toen vleide zij zich aan mijn borst en ik kuste haar eerbiedig op haar voorhoofd en streelde haar wangen. Wil je nu van mij hooren, wat ik kortelings ge leden van je ware geschiedenis heb vernomen, Lorna Het betreft het lot van je ongelukkige moeder, die veel geleden heeft. Je stamt uit een ongelukkig geslacht." Zij begreep mij. ,.AIs mijn geslacht maar geen onteerde familie is Zeg mij, dat ik geen Doone ben en ik zal je nog meer.... nee, ik kan je niet meer liefhebben dan ik doe." „Een Doone ben je niet, Lorna, daarvoor kan ik instaan, ofschoon ik je waren naam nog niet ken." „En mijn vader.jouw vader.zeg het mij „Onze vaders hebben elkaar nooit gezien. Jouw vader is in de Pyreneeën verongelukt en je moeder hebben de Doones om het leven gebracht, ten minste zij zijn de oorzaak van haar dood en jou hebben zij geroofd." Het was te veel op eens voor haar. Ik, dwaas, had haar alles niet tegelijk moeten zeggen. Zij viel bewus teloos in mijn armen. Ik wreef haar polsen en slapen en toen zij weer bijkwam, zag zij mij zoo liefdevol en met zooveel vertrouwen aan, dat ik voor de toe komst niet meer vreesde. RECHTSTREEKS VAN DE FABRIEK NAAR DEN CONSUMENT. Deze twee Amerikaansche kippen -- waarom lacht u, lezer? brengen in deze vierwielige transportkar hun eigen product naar de markt. ding uit Londen bij ons kwamen, lieten wij hen in, gaven hun voeding en kieeren en verzochten hen te vertellen, wat ons de eer van hun bezoek verschafte. Zij waren afgezanten van het Kanselarijgerechts hof. Op tot nu toe onverklaarde wijze was men daar van de geschiedenis van Lorna verwittigd en dat zij aanspraak op groote rijkdommen had. Toen waren er onmiddellijk boden uitgezonden, om mijn bruid te halen. De beide mannen waren toen in het Doones dal gekomen, 0111 hun boodschap te doen en toen zij hun papieren voor den dag wilden halen, hadden de Doones hen aangegrepen, hun de kieeren van het lijf gerukt en alles afgenomen, wat zij aan waarde bij zich droegen. Daarna hadden zij hen met zweep slagen het dal uitgedreven en hun toegeroepen, dat zij Lorna bij mij konden vinden. Nog bevend van den doorstanen angst en de geesel- pijn, toonden zij ons de officieele stukken van de Kanse larij. Het eene was aan de zoogenaamde mejuffrouw Lorna Doone gericht, waarin haar bevolen werd, zich onmiddellijk, na inzage van hun volmacht, gereed te houden, om de boden van het gerechtshof te volgen. Het tweede was beteekend aan alle getrouwe onder danen des konings onder wier bescherming Lorna Doone zich bevond en waarin zij, onder aanbieding van vergoeding en dreiging met straf, werden aan gemaand haar onverwijld uit te leveren. Onder vrees en toom en droefheid ging ik met moeder te rade, wat ons te doen stond. Ik ging naar Stickies en verhaalde hem het geval en hij knikte met zijn hoofd, toen ik hem verlof vroeg, moeder mijn ontdekking mede te deelen. Dus stelde ik mijn moeder met de geschiedenis van mijn lieveling in kennis. Zij dankte onder een vloed van tranen den Hemel voor deze uitkomst. Wij vreesden echter, dat de Kanselarij niets goeds met Lorna voor zou hebben, maar waren het toch eens, dat zij kennis moest nemen van de dagvaarding. Ik nam dus het hatelijke perkament, om het naar mijn geliefde te brengen. Lorna was in den tuin, waar ik haar opzocht. Ik verhaalde haar de boodschap van de twee mannen, hetgeen haar zeer verraste. „Als het nu maar niet uitkomt, dat je van zoo hooge afkomst bent, dat je mij niet meer kunt zien," zei ik schertsend. „Lieve John," sprak zij ernstig, „wij hebben toch al te veel met elkaar medegemaakt en zijn toch te heilig overtuigd van onze wederzijdsche liefde, dat een of meer graden standsverhooging toch niet van invloed op de gesteltenis van ons hart kan zijn. Wij gingen samen naar huis. Moeder weende lang, terwijl zij Lorna omhelsde en Anne hielp flink mede. XXXVI. HET DIENSTMEISJE VAN LORNA. 111 plaats van Stickies, die nog steeds ernstig ziek was, had adjudant Bloxham het bevel over de muske tiers overgenomen. Hij hield het voor zijn plicht van alle gebeurtenissen een rapport op te stellen en het den boden mede naar Londen te geven. Deze ver trokken, omdat zij niet langer durfden wegblijven, want het beviel hun best bij ons. Ai gezien het niet zeker was, of Lorna spoedig naar Londen geroepen zou vorden, ging ik op een zonnigen morgen uit om Benita eens een bezoek te brengen. Bij mijn aankomst aan het strand nioest ik lang op de deur van een kleine herberg kloppen, voor er eindelijk een stem door het sleutelgat vroeg, wie daar buiten was. „Het knaapje, dat u aan de pomp heeft gezien, toen het wiel van de koets in Dulverton gerepareerd moest worden," zei ik, ,,u beloofde mij toen, ons in Oare te komen opzoeken." „Dat aardige ventje met z'11 blanke huid Ik kan mij hem nog goed voorstellen en ik heb dikwijls ver langd hem nog eens te zien." antwoordde de stem van een vrouw. Zij maakte de deur open en deinsde verschrikt terug. Het knaapje was waarlijk al te groot geworden. „U kan onmogelijk dat kleine ventje van toen zijn. Waarom houdt u mij voor den gek?" „Weet u nog dat ik water voor u moest pompen tot het glas geheel beslagen was Ik ben dat kleine ventje en kom u een boodschap van uw kleine meisje brengen." „Kom dan binnen, groote jongen," zei ze en keek mij met haar groote oogen uitvorschend aan. Zij was een flinke vrouw geworden, maar haar knappe gelaats trekken kwamen mij toch bekend voor. Eenige oogenblikken keken wij elkaar aan en toen twijfel den wij geen van beiden meer. Zoodra Benita mij met spijs en drank had ge sterkt, kwam zij tegenover mij zitten. Ik bracht toen het gesprek op onze eerste ontmoeting en op den ongeluksnacht, die daarop gevolgd was en toen hoorde ik van haar hetzelfde verhaal van Stickies, maar in nog hellere kleuren geschilderd, geheel vol gens haar zuidelijken aard. „Zoudt u het kind nog herkennen, nu het groot geworden is vroeg ik. Ik zou denken van ja, de oogen van dat kind waren 7.00 mooi, als ik ze in Italië zelfs nooit heb gezien en ik denk, dat ik haar daaraan zeker zou herkennen. Maar leeft dat engelachtige kind dan nog Hebben die schurken het dan in leven gelaten „Het leeft nog en is een beeldschoon meisje ge worden. Laat mij dezen nacht hier slapen en ga dan morgen met mij mede naar Oare dan zal ik u bij haar brengen." Benita Odams zoo heette zij sedert haar huwe lijk had nog bezwaar tegen de gevaarlijke reis, doch het vooruitzicht het lieve meisje weer te zien kreeg de overhand en dus stemde zij toe. Van de zijde van haar man verwachtte zij geen tegenstand en daarom begaf ik mij naar Watchett cn. een rijtuig te huren. Ik was tevens voornemens het graf van gravin Dugal zoo heette Lorna s ongelukkige moeder op te zoeken. Een rijtuig vond ik ge makkelijk, doch het graf kon mij niemand aanwijzen. De reden hiervan was, dat toen de gravin gestorven was, niemand wist wie zij was zij waren nog nooit op hun buiten te Watchett geweest, dus n.eniand kende haar en men meende, dat het een buiten- landsche dame was daarom had men haar eenvoudig op het kerkhof in een hoek begraven. Geen mensch behalve Benita kwam daar, om een gebed te spreken of een traan te laten. Toen ik 's-avonds bij Benita terugkeerde, verzocht ik haar mij nauwkeurig de plaats te beschrijven, waar haar, meesteres begraven lag en den volgenden mo'gen begaf ik mij voor zonsopgang naar het kerk hof. In den afgelegensten hoek, vond ik een kleinen grasheuvel, die door 'n treur wilg overschaduwd werd. Hier rustte dus de moeder van m'n innig geliefdeLorna, als een onbekende door iedereen vergeten, behalve door haar dienstmaagd Be nita. Geen kruis, geen ge denksteen dekte het stoffe lijk overschot van de on gelukkige vrouw. Slecht een kleine hartvormige met de letters L. D. was 00^. door het gras zichtbaar en een klein verdord bouquetje wilde bloemen lag naast het steentje. Later vernam ik, dat het steentje door den man van Benita was vervaardigd en het tuiltje bloemen de jaarlijks weder- keerende hulde van de trouwe dienares der gravin was. Ik sneed een klein takje van den treurwilg af, om het aan Lorna te geven en keerde naar de eenzame herberg van Benita „de wilde Kat" terug. Onmiddellijk na het ontbijt reden wij naar huis en kwamen zonder stoornis aan. De eerste, die ons aan het hek van de boerderij tegenkwam was Lorna zelf. Zij droeg op dezen warmen zomeravond een witte japon en haar donkere lokken vielen golvend over haar schouders. Verheugd liep zij naar ons rijtuig, doch bleef plotseling staan, toen zij Benita gewaar werd. Haar vroeger dienstmeisje had haar op het eerste gezicht herkend. „O, die oogen, 0, die oogen riep zij en was met een sprong uit het rijtuig. Toen echter Lorna half verwonderd, half twijfelend bleef staan, fluisterde Benita haar een paar woorden in het Italiaansch toe en wierp haar, bij wijze van kinderspel, een hand vol hooi uit het rijtuig toe. Toen vielen mijn geliefde de schellen van de oogen. „Nita, Nita," riep zij en viel weenend aan haar borst. Na dit wederzien was ik vast overtuigd, dat het geen moeilijkheden meer zou opleveren, 0111 Lorna's geboorterecht door getuigenverklaring en identi teitsbewijs vast te stellen. De juweelen ketting was weliswaar weg, maar wij hadden den gouden ring nog, mijn verlovingsring, dien Benita onmiddellijk herkende, want de wilde kat, die er ingegraveerd stond, was het wapen der graven van Lorne. De vader van Lorna was een edelman van het zuiverste ras, maar haar moeder stamde uit een nog veel aan zienlijker en ouder geslacht. De Doones, die van moederszijde met den graaf van Lorne verwant waren, wisten waarschijnlijk, dat Lorna de eenige erfgename was van de enorme bezittingen en tracht ten daarom een huwelijk met een hunner tot stand te brengen, ten einde in staat te zijn, ten koste van veel geld, hun schanddaden uit te wisschen en een amnestiebrief te verkrijgen. Al deze gedachten hielden mij voortdurend in spanning, maar veel tijd werd mij niet tot over peinzing gelaten, want een andere aangelegenheid nam onze aandacht geheel in beslag. Ik bedoel het huwelijk van Anne met Tom Faggus. Wij hauden den datum steeds maar verschoven en uitgesteld, want wij waren er niet zeker van, dat Tom zijn oude levenswijze niet zou hervatten en zoodoende Anne een ongelukkig leven bezorgen. Wij spraken er dik wijls met Amje over, maar zij verdedigde met de welsprekendheid der oprechte liefde den man, dien zij met geheel haar rein hart was toegewijd. Er was geen praten tegen (Wordt voortgezet.)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 10