I
AM)" VER
1
Cocmg/z/
ONS ZEELAND
13
^V/ADtmütóJ&S
ROOK IN DEN WESTENWIND
OPLOSSING RAADSEL VAN DE VORIGE WEEK.
De trommel rommelt rombombom.
Om na te teekenen en te kleuren.
zwart mutsje op, niet zoo een als de kabouters heb
ben, maar een plat mutsje zonder punt.
Zoo uitgedost stapte ik met m'n gids mede,, eerst
een groote steenen trap op.
Hè, hoe koel was het hier, en wat rook 't hier lek
ker, net viooltjes.
Hebben jullie hier bloemen?"
„Ja, in de raadszaal staat een groote ruiker met
heerlijke boschviooltjes, eiken morgen gaan we die
voor den koning plukken."
Toen we boven aan de trap gekomen waren, klopte
de kabouter driemaal op een zware houten deur, die
onmiddellijk open gedaan werd en daar stonden we
in een groote, door talrijke lampjes en lantaarns ver
lichte zaal, waar de vorst te midden zijner raads-
heeren gezeten was op een prachtigen troon, namelijk
een gouden paddestoel, waarop een zijden kleedje lag.
Het was een heel oude kabouter, met een mager,
gerimpeld gezicht, waarin twee blauwe oogen ons
vriendelijk toelachten.
De twee raadsheeren waren niet zoo oud als den
koning, maar toch niet minder vriendelijk, terwijl de
geleerde schrijver diep over een boek gebogen, ijverig
daarin schreef.
Allen waren op paddestoelen gezeten en droegen
geen enkel onderscheidingsteeken, behalve natuurlijk
de koning, die een prachtige kroon van goud met
diamanten rondom zijn mutsje had, terwijl hij in z n
linkerhand een lange staf hield uit berkenhout ge
sneden.
Toen ik van den eersten schrik bekomen was en een
diepe buiging gemaakt had voor den vorst, deed mijn
begeleider een stap vooruit en zeide
„Sire, ik heb hier bij mij een jong menschenkind, dat
op dezen warmen zomerdag ging slapen in het bosch,
ons hoorde praten en thans uwe toestemming vraagt
met mij het rijk der zwartmutsen te mogen bezichtigen.
Wordt vervolgd.)
Avonturen van den Franschen Meester-Detective
MARC MICHEL.
(Nadruk verboden.)
(Vervolg).
„Gaat u mee naar mijn kamer, daar is het veiliger
dan hier."
„En?", begon de detective het gesprek weer, nadat
hij de deur van zijn zitkamer gesloten had.
De minister had zich in een stoel laten neervallen
en zat daar in elkaar gedoken, met de gelaatsuit
drukking van iemand, die in grooten angst verkeert.
Zijn stem, die dien middag helder en krachtig geklon
ken had, was nu heesch en bijna fluisterend.
„Ik heb u," zei hij, „vanmiddag een voorval ver-
Hij wees me op een klein kastje, dat tusschen de
steenen verscholen lag, en daaruit nam ik een lange
roode jas, die me tot op de kuiten hing en zette een