'H&mn Waar is Lorna 7" vroeg ik, want ik kon de on zekerheid niet langer uithouden. „Ik moet haar mijn geld laten zienzooveel heeft zij ongetwijfeld nooit bij elkaar gezien." Moeder zuchtte. „Zij zal nu heel wat meer zien misschien meer dan haar dienstig is. Of zij je trouw zal blijven, moet de tijd leeren." •„Wat moet dat beteekenen, moeder. Hebt gij samen onaangenaamheden gehad 7 Waarom komt Lorna mij niet verwelkomen Spreek dan toch „Wat ben je ongeduldig, John. Op je moeder zou je kalm acht dagen wachten en toch is er niemand, die je zoo lief heeft als ik." Moeder was altijd ja- loersch op Lorna geweestzij wendde zich schreiend van mij af en liet haar strijkijzer staan tot de wollen overtrek van de strijkplank verschroeide. Ik begreep er niets van en was buiten mijzelven van onrust. ..Eliza," riep ik, „jij hebt toch gezond verstand genoeg. Wil jij mij zeg gen. waar Lorna is „Gravin Lorna Dugal is op reis naar Londen, John. Zij zal bezwaar- fijk meer terugkomen wij moeten maar zien, hoe wij het zonder haar zullen stellen." Terwijl zij sprak, vertrok zij haar mond zoo spottend, dat ik zie dend van toorn werd. „Jij klein(ik mag het hatelijke woord niet neerschrijven). Is mijn Lorna weg werkelijk weg en zonder afscheid te nemen. Jij hebt haar zekei; met je hatelijke tronie weggejaagd 1" „Je vergist je deerlijk. Wat menschen van zoo lagen stand als wij zeg gen of doen, daar be kommert zoo'n voorname dame zich niet om. Gra vin Dugal verliet ons, omdat zij er toe gedwon gen werd zij weende zoo erbarmelijk, dat het wel tien harten had kunnen breken, als tenminste een hart werkelijk breek baar is." „Beste Eliza," zei ik vleiend, „zeg mij, hoe alles in zijn werk is ge gaan en vertel mij ieder woord, dat mijn Lorna nog heeft gesproken." Mijn vleien maakte evenmin indruk op haar als mijn schelden. „Dat is gauw gebeurd," bitste zij, „de hooggeboren dame sprak over het algemeen zeer weinig, behalve met moeder en Gwenny Carfax deze laatste heeft zij meegenomen. Voor den armen John heeft zij uit medelijden echter een brief achtergelaten. O, wat zag zij er schitterend uit in haar nieuwe kleeren, die men had meegebracht." ..Waar is de brief, kwaadaardige kat „In het kleine vakje bij het bed van gravin Lorna, waaruit wii haar brillanten ketting lieten stelen." Ik stormde met zooveel haast naar de kamer van Lorna, dat het huis er van dreunde en vond weldra den brief van mijn lieveling. De brief was zoo een voudig, natuurlijk en liefdevol gesteld, als ik maar kon wenschen. Veel van den inhoud is mij te heilig om het onder de oogen van vreemden te brengen, maar eenige zinnen wil ik hier toch neerschrijven ..Mijn innig geliefde en toekomstige gebieder 1 Duid het mij niet ten kwade, dat ik zonder afscheid ben vertrokken, want ik kan die menschen niet over reden om op je thuiskomst te wachten. Mijn oudoom, een voorname Lord, wacht mij te Dunster, omdat hij het niet veilig vindt, om naar Exmoor te komen. Ter tegemoetkoming voor het feit, dat ik als kind door die vogelvrijverklaarden zonder recht en on wettig ben opgevoed, word ik nu onder voogdij van de re htbank der kanselarij gesteld. Mijn oom is door de wet als mijn voogd benoemd en ik moet onder zijn toezicht wonen, tot ik eenentwintig jaar ben. Ik vind het verschrikkelijk onrechtvaardig en wreed, Romantisch verhaal van R. D. BLACKMORE. Bewerkt door F. VAN VELZEN. HET VKKHAAL TOT NU TOE. John Ridd is een ionge boer in het graafschap Somerset,dat, ten tijde van zijn leven, het laatste kwart der 17de eeuw, onveilig werd gemaakt door een adellijke rooversfamilie, die daar in het Doone-dal woont en van daar uit strooptochten onderneemt. Een verwijderde bloedverwante, een jong meisje Lorna Doone, wordt daar gevangen gehouden om later uitgehuwelijkt te worden aan Carver Doone, een der ergste booswichten, die o.a. ook John Ridds vader gedood had. John ontmoet Lorna en zij maakt zoo veel indruk op hem, dat hij, het groote gevaar niet achtend, zijn bezoeken nu en dan herhaalt. Zoo was hij ook nu weer Lorna wezen bezoeken, toen hij thuiskomend zijn neef Tom Faggus ontmoette, een dapperen kerel, die om zijn straatrooverijen al gemeen gevreesd en ontzien werd, maar op wien John's zuster een goed oogje heeft. Allerlei avonturen worden door John beleefd, maar niets kan hem Lorna doen vergeten, die hij telkens weer opzoekt. Zoo verneemt hij ook haar geschiedenis. Haar ouders had zij nooit gekend, en haar grootvader sir Ensor Doone had haar dat men mij om een erfenis van de vrijheid berooft. Ik heb dien menschen gezegd, dat ik van alles afstand wilde doen, dat ik noch titels noch rijkdom begeerde en heb hun op mijn knieën gesmeekt,mij hier te laten, waar ik voor het eerst gelukkig was geweest. Maar zij lachten mij uit en noemden mij een kindals ik iets in het midden te brengen had, moest ik dat tegenover den Lord-Kanselier doen zij hadden hun bevelen slechts uit te voeren. Zelfs mijnheer Stickies was aangewezen, om hun, indien noodig, behulpzaam te zijn. Mijn hart brak bijna, John, dat ik zoo zonder afscheid van jou moest vertrekken en toch was het misschien beter zoo. Ik ben er zeker van, dat jij ge tracht zou hebben, mij met geweid hier te houden en je verzet zou hebben om je Lorna aan menschen af te staan, die zij nooit en nimmer zal kunnen liefhebben." Hier had mijn lieveling weer geschreid het papier vertoonde sporen van tranen dan volgden eenige liefelijke woorden, welke ik oversla, omdat niemand ze behoeft te weten. Het slot luidde echter als volgt „Op een ding kunt gij u vast verlaten en ik hoop dat je er troost in zult vinden, anders zou ik zelf ontroostbaar zijn noch rang noch rijkdom, noch welke macht ook, zal mijn trouw aan jou doen wankelen. Wij hebben al velerlei nood, gevaar en scheiding ondervonden, doch er is nooit twijfel tusschen ons gerezen. Laten wij elkaar voortaan ook ten volle vertrouwen, zooals wij tot nu toe hebben gedaan. Men moge je in de toekomst over mij ver tellen,, wat men wil, dit smeek ik je: laat je nooit door kleinhartigheid beïnvloeden, luister naar ja bestemd als vrouw voor Carver Doone, een der -|k t f adellijke roovers. Zij leefde afzonderlijk met eerr |\JI r\ dienstmeisje Gwenny Carfax, die zich overal in X het dal vrij vertoonen mocht en vaak de tusschen- ersoon was tusschen Lorna en John. Intusschen werd John naar onden gedagvaard, om voor den Lord Opperrechter te getuigen wat hij van de Doones weet. Weer teruggekeerd, bezocht hij Lorna weer geregeld, op gevaar af, door de Doones betrapt te worden. Zij spraken af, dat, wanneer van, zeven kraaiennesten, die zich ineen bepaalden boom bevonden, er een verdwenen was (Gwenny, Lorna s dienstmeisje zou het nest er zoo noodig uit halen) dit een teeken was, dat Lorna in gevaar verkeerde. John Ridd ontdekte op een keer, dat een der 7 nesten uit den boom was verdwenen. Hij ging naar Lorna toe en vond haar met Gwenny half uitgehongerd in het huis. Hij haalde een slede en na een tweetal kerels, die het huis waren binnengedrongen, er uit te hebben gesmeten, vervoerde hij de twee meisjes naar zijn eigen huis, waar ze met liefde werden ontvangen. De Doone's bleven natuurlijk niet stilzitten in het rooversnest en op een nacht deden zij een aanval op John Ridds huis, die door John en zijn helpers glansrijk werd afgeslagen. John Ridd maakte kort daarna een tocht naar oom Ruben, waar hij aan Ruth het ver zoek deed, op zijn bruiloft te willen verschijnen, welk verzoek het meisje hevig deed schrikken, want ze meende dat John héér liefhad. Teruggekomen vindt John Raad Doone, het hoofd van de rooversbende, die op hem wacht. Deze poogt Lorna van John afhandig te maken, maar als hem dit niet lukt ver dwijnt hij met medeneming van Lorna's paarlensnoer. Jeremias Stickies vertelt dan wat hij van Lorna's afkomst afweet. Den volgenden dag komen de land- weerders van Somerset om een aanval op het Doonesdal te wagen, welke echter met groote verliezen wordt afgeslagen, in een der eerstvolgende dagen komen 2 afgezanten van het Kanselarijgerechtshof de tnede- dceling doen, dat Lorna aan spraak maakt op groote rijk dommen. Tom Faggus trouwt kort daarna met John's zuster. Oom Ruben Hackabach laat John een verborgen goudmijn zien en stelt voor, zijn com pagnon te worden, wat John verwierp. Onze vorige afleve ring eindigde met John's wor stelpartij, waarmede hij honderd gouden munten verdiend had. Thuis gekomen vond hij toch, dat niet alles tn den baak was. hart en verdrijf elke ge dachte, die je tegen de borst stuit en welke mij ner onwaardig is, die zich noemt,je eeuwig getrouwe Lorna Dugal." Dikke tranen rolden van mijn wangen en ver mengden zich met de nog nauwelijks opge droogde smart-getuigen, waarmede de brief van mijn engel was bezaaid. „Nu is alles voorbij en heb ik haar voor altijd verloren," zei mijn verstand vol bitterheid, maar mijn hart fluisterde- daar tegenin „Troost je maar, het komt allemaal terecht." De oogsttijd, welke het vorige jaar zoo aangenaam voor mij was geweest, maakte nu geen enkelen dag mijn hart opgeruimd. De opbrengst der gewassen was nog rijker, maar ik was er noch d< nkbaar voor, noch verheugd over. Ik moest mij geweld aandoen, om kalm en vroolijk te schijnen en geregeld met aan dacht aan mijn werk te blijven, want ik moest de knechts niet door een slecht voorbeeld in hun ijver doen verflauwen. Den geheelen langen dag werkte ik als een paard en ik was 's-avonds zoo moe en afgemat, dat ik zelfs geen kracht had, om over mijn ongeluk te piekeren. Zonder de vriendelijke oogen van Anne, zonder die lieve mooie lachjes van mijn Lorna was het mij thuis te eenzaam en treurig. Het scheen 's-avonds na het avondmaal niet eens meer de moeite waard, om nog bij den haard te gaan zitten en een pijp te rooken. Eiiza kon heel aardig zijn als zij wilde, maar zij was hoogmoedig van natuur en mocht Lorna niet graag lijden, gedeeltelijk omdat zij tot de Doone's behoorde, die de schuld waren van vaders dood, gedeeltelijk omdat zij in schoonheid, manieren en opvoeding zoo ver boven haar uitstak en zelfs in haar kleeding een veel fijneren smaak aan den dag legde. De Doones hadden mijn lieveling steeds van kostbare kleederen voorzien of zij gekocht - of ge stolen waren, weet ik niet. Toen nu de ware afkomst van Lorna ontdekt werd, schaamde Eliza zich in het geheel niet over haar vroegere houding, maar werd Ier eere van de aankomst van President Coolidge te Havana werd het monumentale presidentieele paleis van den staat Cuba geïllumineerd, wat, zooals uit onze foto blijkt, 'n prachtigen aanblik opleverde.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 7