De macht van de liefde door 18 ONS ZEELAND Bij wijze van werkverschaffing zijn werkloozen uit Middelburg aan het Kanaal te Oranjezon te werk gesteld. „Ons Zeeland" brengt de eerste opname van dezen arbeid. Voor de Souburgsche damclub hield de heer P. Meyer de vorige week Vrijdag een simultaan-séance. Van de 24 gespeelde partijen won hij er 17, hij speelde 6 partijen remise en leed één nederlaag. „Bellen 'k Weet niet, kijk maar eens in het kastje." Kastje Hé ja, er was een kastje. En ik keek er in. Mijn blik viel op een gescheurd prentenboek en 'n verroeste mondharmonica. Onderin ontdekte ik een miniatuur soort tafelschel. Zegevierend haalde ik het ding te voorschijn en liet een zwaar, rinkelend geluid hooren. Maar het paard schrok en schoot in een angst-aanjagende galop. „Hou op met je vuilnisbel schreeuwde Kees, die moeite deed het paard te kalmeeren. Ik wou een handje helpen en drukte op de rem. Pang Ik keek om. De rem was weg. „Stommeling brieschte Dirk boos. „Wat is dat ook voor een instrument," zei ik, niet minder boos. Het paard kalmeerde. We reden, gleden verder. Plotseling stond de slee weer stil. „Wat is er vroeg Dirk. Kees wees met de zweep naar den voor ons liggen- den weg. Er was geen vlokje sneeuw op te bespeuren, „Wat nu vroeg ik ontstemd. „Duwen," zei Kees kort. We sprongen van de slee en duwden. Kees bleef zitten en stak een sigaar op, We duwden een kwartier lang. Toen kwam er weer een smal streepje sneeuw. En toen er weer volop sneeuw lang, bleek de weg dood te loopen. We zijn thuis gekomen. We hébben geard. We hébben gereden, gegleden in zachte glijvlucht, droo- mend langs de winterwitte wegen. En nu ben ik heel blij, dat ik bij de kachel zit te lézen in Pallieter van het paard Beyaard en de glij vlucht langs de winterwitte wegen. Maar morgen ga ik cirkeltjes draaien, links-rechts vooruit, rechts-links achteruit, mét de mosgroene dame. MAURICA LEBLANC. De stoomboot liep de handelshaven binnen en zette de passagiers af, die aan land wenschten te gaan. Jacques Dufriche vroeg den weg naar het postkan toor en liep de lange hoofdstraat van Gibraltar af. De Engelsche vesting was de laatste aanloophaven op weg naar huis van de eindelooze expeditie langs de kust van Afrika, die hij had ondernomen in gezel schap van een aantal natuurvorschers en ontdekkings reizigers en Jacques liep haastig, zeker een brief te zullen vinden van zijn vrouw, zijn lieve, goede, Gil- berte, van wie hij sinds een week niets meer had gehoord. Zijn hoop werd niet teleurgesteld. Hij scheurde de enveloppe dadelijk op straat open. Zij bevatte twintig kantjes fijn handschrift, waarin Gilberte haar innige en oprechte ziel uitstortte en de bijzonderheden van eiken dag van haar kalm bestaan en dat van hun dochter Henriëtte vertelde. De brief eindigde „Ik zal in Marseille bij je komen, Jacques, en je zult me precies zoo vinden, zooals je me verlaten hebt, niet ouder geworden, alleen, hoop ik, je meer lief hebbend dan ooit. Ik heb geen andere vreugde dan jouw liefde en geen ander levensdoel dan jou ge lukkig te maken. Zal ik je er een klein bewijs van geven Oh, zoo'n heel klein bewijs Nadat ik je laatsten brief had ontvangen, heb ik dadelijk mijn deur voor onzen neef George de Brocourt gesloten. Je had gelijk en je waarschuwing opende mijne oogen zijn bezoeken werden een beetje te dikwijls herhaald. Ik verzon een voorwendsel om den autotocht naar het kasteel van Rambouillet, dien ik met Henriëtte had aangenomen voor Zondag, af te zeggen." Jacques voelde zijn oogen vochtig worden. De liefde van Gilberte, zoo oprecht, zoo eenvoudig en ernstig, had hem altijd diep ontroerd. Vroolijk wandelde hij Gibraltar door, slenterde door de tuinen van de Zuidstad en langs de cacti en aloës in de Alameda. Hij zag een stalletje met buitenlandsche bladen en tijdschriften, kocht een Fransche krant en keek hem in. Hij had nog geen tien stappen gedaan, toen hij een onderdrukte kreet uitte. Hij wankelde. De krant trilde in zijn hand. Hij moest tegen een deur leunen om zich staande te houden. En zijn oogen staarden

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 18