DRIE HONDERD JAREN WEESHUIS
ONS ZEELAND
„Hoe het met den bouw der nieuwe kerk in Rilland-Bath
stond," vroeg een onzer lezers. Het antwoord staat hierboven.
J. DE KRUIJTER
Zooals men onlangs in „Ons Zeeland heeft kun-
v nen lezen, bestond dezer dagen het Weeshuis te Goes
300 jaar. Ter gelegenheid van dit jubileum heeft de
archivaris te Goes, de heer J. de Kruijter, in een
brochure de geschiedenis der instelling herdacht. Het
leek ons interessant deze geschiedenis in ruimer kring
bekend te maken, dan zulks door verspreiding der
brochure mogelijk zal zijn en daarom ontleenen we
aan het belangwekkend geschrift van den heer De
Kruijter het navolgende
Op een guren Decemberdag van het jaar 1609 waren
vele Goessenaars samengekomen in de herberg „den
Gouden Leeuw" bij de ophaalbrug, want daar zou op
dien dag voor gegadigden wat te verdienen zijn.
Een zeer gewone gebeurtenis, maar zij, die deze ver
diensten moesten opleveren, waren niet zoo gewoon.
In onze ooren klinkt het zelfs zeer vreemd. Het was
op dien dag publieke uitbesteding van de weeskinde
ren voor het volgend jaar, en deze kinderen waren
het, die voor een zekere klasse der ingezetenen een
niet onaardige bron van inkomsten beloofden. De uit
besteding geschiedde vanwege het armbestuur en de
conditiën waren, dat de kinderen door dit bestuur
zouden gevoed en gekleed worden. De uitbesteding
gold dus alleen huisvesting en inwoning, in één woord
huiselijke verzorging. Dat huiselijke verkeer zou wel
sober zijn en het verblijf wel armoedig dat wist men
helaas bij ervaring. Van ontwikkeling, orde of tucht
zou wel geen sprake zijn. Menigeen zou die kinderen
als goedkoope werkkracht exploiteeren. Dit alles wis
ten de velen, die daar samengekomen waren, en dat
wisten ook de toenmalige armmeesteren, die daar def-
tig gepruikt in tabbaarden aan de lange tafel zaten,
3
u
J
Rilland van ai esn dak gezien.
om de biedingen in ontvangst te nemen. Maar wat
zou men anders Waarheen moest men met deze kin
deren
Armmeesters verlangden wel klinkende munt voor
hun arminrichting, maar geen ondeugende kinderen.
Gegoeden, welgestelden of bewoners van ruime huizen
wilden geen bedeelde kinderen in hunne woningen.
Men kon dus niet anders met deze weeskinderen dan
naar de publieke markt. Bovendien herinnerde nie
mand zich, dat het ooit anders geweest was. Waar
toe verandering
Bij de uitbesteding in December 1609 echter liep het
zóó hoog, dat men meende, dat het zoo niet langer
kon gaan. Het publiek dat daar kwam, brutaal uit
ziende, haveloos gekleed, half dronken, ruw van taal
en manieren, gaf zoo duidelijk blijken van onvatbaar
heid voor opvoeding en onderwijs, had zoo weinig be
grip van orde en tucht, dat zelfs den meest conserva
tieven armmeester een huivering over het lichaam liep.
Zoo kon het toch niet langer. Eenparig werd door
het bestuur aan den voorzitter, die tevens voorzitter
van den Raad was, opgedragen om met den Raad te
spreken of het niet mogelijk zou zijn een Weeshuis
te stichten. De Raad leende aan dit verzoek een ge
willig oor. Hij stelde zelfs een huis ter beschikking,
namelijk het Zusterhuis, maar de inrichting daarvan
moest veranderd worden. De eischen waren wel niet
groot, maar het verblijf der zusters met het logement
zou nu een Weeshuis moeten worden. Een ziekenhuis
omzetten in een weeshuis Hoe zou dat moeten gaan
Die breede gangen, die kille vertrekken, die groote
kelder met zijn geheim van onderaardsche gangen naar
de Maria Magdalenakerk en het slot Oosteinde, het
logement met zijn 30 kamertjes en zijn kapelletje, en
dan al die getraliede vensters, waar nu het jonge leven
moest inkomen, in plaats van de mystieke zwarte zus
ters. Men liet de kosten der verbouwing opmaken,
maar deze waren zóó hoog, dat men niet denken kon
aan de inrichting van een Weeshuis.
Leeningen uitschrijven was nog niet in de mode.
Bankiersinstellingen waren er nog niet, en de Raad
verbood het verkoopen van bezittingen der armen.
Er zat dus voor armmeesteren niet anders op dan
een beroep te doen op weigezin den en.sparen.
Nog zeventien malen had de uitbesteding of publieke
weezenmarkt plaats. Laten we hopen, dat het was tot
toenemende ergernis van onze Goessche voorvaderen.
Het was Januari 1627, toen de voorzitter aan den
Raad mededeelen kon, dat het armbestuur, hoewel fi-