1138
VERGEET DE VOORDEELEN DER GRATIS ONGELUKKEN-VFRZEKERING NIET.
speelde. Als ik 's avonds in gedachten (aan Lorna)
verzonken, bij den schoorsteenmantel zat en moeder
of Eliza dain soms plotseling zeiden: „Je zegt geen
woord, John; waar zit je toch aan te denken?" dan
behoefdi ik maar te zeggen: „Aan den kleinen John
Faggus," en lieten zij mij met rust.
Intusschen verkeerden wij gestadig in het onzekere
betreffende den opstand. Ware Stickies nog bij ons
geweest, dan hadden wij betrouwbare berichten ge
had, maar zelfs adjudant Bloxham was zeer tegen zijn
zin opgeroepen en had zijn hart en zijn schrijfwerk
bij E za achtergelaten. Wij moesten dus maar zelf
zien, hoe wij ons redden zouden, ais wij door de Doo-
nes overvallen werden.
Ik haa mij vast voorgenomen, mij door de praatjes
van de menschen niet onnoodig ongerust te maken,
en eerst wanneer de feiten vaststonden, mijn oordeel
ten beste te geven. Dit bezorgde mij een soort ver
maardheid van wijs beleid en spaarde mij vele ver
gissingen. Ondanks de grootste voorzichtigheid en
geheel zonder mijn toedoen, werd ik ten laatste toch
in de onlusten gewik
keld en in de bloedige
gevechten, welke er
op volgdtn.
Het was op den
vierden Juni, toen ik
tegen den middag van
't maaien thuis kwam,
om een kruik frisch
water en het eten voor
't middagschaften der
arbeiders te halen. Bij
onze woning stond 'n
klein rijtuig, zooals
de meergegoeden die
doorgaans gebruikten.
Ik verwacntte voor
naam bezoek aan te
treffen, doch er was
niemand anders dan
onze Anne met mijn
petekind op haar arm.
Zij stond in de keuken
en ik vond, dat zij er
bleek en afgetobt uit
zag. In het eerst sprak
zij geen woord, maar
nauwelijks had zij
plaats genomen en
eens rondgekeken, of
zij gevoelde zich weer
zoo goed thuis, alsof
zij nooit weg geweest
was.
„Alles komt mij zoo
beicend voor" riep zij.
„O, die lieve oude
keuken. Ja, kijk maar
eens met je blauwe
oogjes rond, dan zal
mijn schatje zich ook
wel gauw thuis ge
voelen en zijn tongetje
loskomen. Maar wie
heeft die meelzeef op
de bordtnplank gezet?
En wat ziet die vijzel
zwart, en ik zie roest-
Dlekken aan de koeke-
pan en waarachtig,
daar ligt een smerig
boek tusschen de
schoone potlepels O, Eliza, Eliza!"
„Staak je klaagliederen maar" sprak ik. „Je kunt
Eliza toch niet verander n, en krijgt hoogstens
ruzie met haar, want zij is niet weinig met haar huis
houdingskunst ingenomen.
„O ja?" riep Anne verachtelijk. „Nu dan zal ik
maar een oog toeknijpen. Je hebt gelijk, dat zal wel
het beste zijn, hoe hard het mij ook valt. Wat kan
men ook anders verwachten van een meisje, dat alle
Koningen van Karthago van buiten kent."
„Koningen van Karthago zijn er nooit geweest,
Anne. Men noemde ze.... hoe is het ook weer.... enfin
het heette anders."
,,'t Komt er niet op aan, John. Zij koken toch geen
middageten voor ons Maar ach, ik doe net of ik
vroolijk ben en het is zoo ongelukkig me* mij ge
steld!" Zij boog zich over haar kleintje heen en brak
in tranen uit.
„Schrei toch nier, lieve zus, maar vertel mij wat
er is, dan kunnen wij het leed samen dragen. „Luister
dan; Tom is weg hij heeft zich bij de opstande
lingen aangesloten en o, John, jij moet hem achterna
rijden en hem hij mij terugbrengen." Niettegenstaande
mijn broederliefde voor Anne en hoezeer haar tranen
en smeekingen mij ook ontroerden, verklaarde ik
echter, dat ik aan haarverzoek geen gevolg kon geven.
Dat zou gelijkstaan met huis en hof en moeder en
Eliza reddeloos aan de on Barmhartige Doones prijs
te geven.
En heb je verder niets tegen mijn verzoek in te
brengen?" vroeg Anne opgewonden.
„Wacht even, zooiets" moet rijpelijk overwogen en
het moet van alle kanten bekeken worden."
.O, nu begrijp ik, hoe je Lorna zoo gauw kon opge
ven, John. Je hebt haar nooit waarachtig bemind.
Jij geeft trouwens nergens anders om dan om je
haverzolders en je hooischelven."
„Geloof je dat werkelijk? Omdat ik met mijn
gevoel niet te koop loop, dtnk je daan m, dat ik
onverschillig ben? Ik zeg ie, dat al jouw liefde voor
Tom Faggus en je schat van een kina niets is in ver
gelijking met het gevoel, dat ik in mijn hart omdraag.
Daar is geen voorstelling van te geven, nog minder
een beschrijving van te maken. En omdat het mij
te heilig en te hoog is om voor een ieder uit te kramen,
zijn jij en de anderen onnoozel genoegik hield
op, want ik had al te veel gezegd.
„O, lieve John, dat spijt mij; neem mij mijn licht-
vaaraige woorden niet kwalijk."
„Als jij dit huis en de bewoners tegen den aanval
der Doones beschermen kan, terwijl ik weg ben, dan
wil ik je man opzoeken. Maar ik mag, ter wille van
Tom, moeder en Eliza niet aan hun lot overlaten.
De haverzolders en hooischelven, waaraan, naar
jouw meening, mij zooveel gelegen is, kunnen mijn
TWEE STRIJDPERKEN
En hi®1 he.in: Het worstelperk der eer, waarin, volgens Socrates, .het prgen alleen reeds schoon is".
van de Amerikaansche ree-officieren, die men denke slechts aan Gene Tunney nogal van stevige
vijanden voor mijn part in de asch leggen."
„Wees niet boos op mij, je weet immers, dat wij
vrouwen dikwijls iets zeggen, wat wij niet ernstig
meenen. Scheld maar zooveel op mij als je wilt,
maar gt„' mij mijn Tom terug en ik zal je op mijn
knieën bedanken."
„Ik kan het niet beloven, voordat aan mijn voor
waarde is voldaan."
Zij fronste haar voorhoofd en bleef eenige oogen-
blikken zitten peinzen. „Ik zal het probeeren,engeltje,"
sprak zij en kuste haar kindje hartstochtelijk, „ter-
wille van je vadertje waag ik het." Wat zij bedoelde,
wilde zij mij niet zeggen. Zij ging nu bedrijvig heen
en weer en pakte het brood voor de arbeiders in een
zak, evenals zij vroeg gewoon was.
„Ga nu maar weer naar het veld, John en profiteer
van het mooie weer, maar eerst moet je petekind
een kusje hebben."
Ik deed het zonder tegenstribbelen.
Tegen den avond was de mist in regen veranderd
en doornat kwam ik thuis. Tot mijn genoegen zag
ik Anne als van ouds in de keuken druk bezig, om
voor mij te zorgen, want moeder en Eliza solden den
geheelen dag mei den kleinen John Faggus.die van
't eerste oogenhlik af hun hart gestolen had.
„Zeg, John" vroeg Anne, nadat zij mijn eten en
drinken voor mij had klaargezet, „je gaat er toch
morgen op uit, niet waar, om mijn man te halen,
zooals je beloofd hebt?"
„Je vergeet mijn voorwaarde. Eerst moet het huis
tegen een overval der Doones gevrijwaard zijn."
„Zeer juist en hier is de vrijgeleide-brief."
„Zij reikte mij een papier toe, dat ik met verbazing
las, want het bevatte een volkomen verzekering van
de Doones, dat zij Plover Barrows niet zouden aan
vallen, noch den bewoners eenigen last aandoen, noch
iets op de bezitting beschadigen of rooven. De oor
konde was zoowel door Raad Doone als door vele
andere handteekeningen van Doones bekrachtigd.
Ik kon nu niet langer weigeren, om mijn belofte te
vervullen. Op mijn vraag, hoe Anne het had aange
legd om dat bewijsstuk te bemachtigen, verhaalde
zij mij een avontuur, dat met zooveel moed en scherp
zinnigheid in elkaar was gezet, dat ik Anne er niet
voor in staat geacht zou hebben; maar een vrouw kan
alles, wanneer de liefde haar rijft
Anne had zeker van Tom de vermommingskunst
afgekeken; zij had zich totaal tnkenbaar gemaakt,
haar lief gtzichtje had zij met bruin smeersel inge
wreven en een pleister boven haar ot'g geplakt. Haar
jeugdige gestalte had zij onder een ouden, afgedankten
mantel verborgen. Nadat zij haar kleinen John onder
de hoede van de goede oude Betty had gesteld, liet
zij zich door haar knecht, die haar uit Molland hier
heen had gereden, in haar eigen koets tot dicht bij
de Doonespoort bren
gen en beval den man,
op haar te wachten.
De schildwachten be
spotten haar als oude
heks, doch lieten haar
ongemoeid door, toen
zij met nagemaakte
krakende stem vroeg,
om Raad Doone te
spreken, wien zij een
gewichtige mededee-
ling te doen had. Men
blinddoekte haar niet
eens, want zij droeg
een grooten, blauwen
bril en zij gaf voor,
bijna geheel blind te
zijn.
Zoodra zij met den
Raad alleen was, ont
deed zij zich van haar
mantel, trok bril en
pleister af, veegde het
bruine smeersel van
haar gelaat en plaat
ste zich toen in volle
bevalligheid voor hem.
De Raad had het tafe
reeltje van de meta
morphose glimlachend
gadegeslagen en keek
nu eenigszins verwon
derd, toen hij haar
herkende, doch zij trad
vrijmoedig naar hem
toe en gaf hem een
kus.
„Hoogedele Heer"
begon zij, „ik kom u
een gunst verzoeken."
„Dat dacht ik al
onmiddellijk, lief kind.
Ach, was ik nog m„ar
jong van jaren!" riep
de oude man.
„Dan zou ik het
waarschijnlijk niet in
mijn hoofd gehaald
hebben, u te bezoe
ken. Herinnert, u
zich nog, dat u bij
wilden v toen nog
verkoos liever te
of de boksschool voor d< zonen
argumenten schijnen te houden
ons heeft gelogeerd Wij
naar huis laten nrengen, doch u
blijven. Maar ik geloof dat u ons nog een schadever-
g eding schuldig is, sluwe heer Raad, omdat u dien
halsketting heeft gestolen." „Zonder twijfel, lief
kind. Je drukt je wel een beetje sterk uit en een ander
zou zich misschien beleedigd gevoelen. Tegenover
zoo'n mooie schuldeischeres wil ik mijn schuld niet
loochenen. Ons toovermiddeltje had toen een wonder
baar resultaat; ik voelde hem in mijn zak. Jij hebt,
hoop ik, toch niet op een of andere wijze door de
tooverspreuk schade geleden
„Dat wil ik wel gelooven, zonder twijfel is het
daaraan toe te schrijven, dat ik zoo ongelukkig
ben!"
„Ben je dan ongelukkig? Men heeft mij verteld, dat je
met een beroemden straatroover getrouwd was.
Werkelijk, je zou een Doone waardig geweest zijn; je
kookkunst isjeen zegen voordengene, die ze op waarde
weet te schatten."
„Mijn echtgenoot weet ze op prijs te steflen" ant
woordde zij trotsch. Maar zegt u mij nu eens, kan ik
op uw medewerking rekenen?"
De Raad verzekerde haar, dat hij gaarne bereid
was, eiken niet al te onbescheiden wensch in te willi
gen; waarna zij haar zaak bepleitte. Aangezien Lorna
eg was en hij in het bezit van den ketting, gaf hij
de verklaring, welke zij verlangde. De meesten van
de jonge Doones waren naar het oorlogstooneel getrok
ken, om onder het vaandel van Monmouth te strijden,
doch dit verzweeg hij wijselijk. Slechts indien de her
tog overwinnaar bleef, hoopten zij nog hun ondergang
te ontkomen
(Wordt voortgezet.)