ONS ZEELAND Een eenzaam pad gaat ver weg naar den horizont, zich slingerend tusschen struiken en heesters, wilgen en peppels. Hier en daar een smal zijwegje, dat voert naar een hofstede, of naar een weide, die thans ver- tj1 tusschen de kale takken van donker gewas. Heel vaag teekent zich hier en daar in de verte een kerktorentje af, ons wijzend waar menschen wo nen, of waar het dorpje ligt. Zwarte aardkluiten klitten samen en vormen vette, drassige bonken, waar het water traag doorheen sijpelt, en fonkelende plasjes er op laat staan, die scherp afsteken tegen de donkere aarde. Het water spettert weg, als ik m'n voet verplaats, en vormt andere plasjes, die weer vervormen, weer uiteen gaan, maar niet te verdringen zijn. Zoo nu en dan zendt de zon even hare stralen door het donker heelal en dan tintelen de duizenden drup pels, die hangen aan takken en twijgen, dan is het of heel het land ontwaken zal, dan verscherpen de scha duwen, dan verhelderen de kleuren, om straks weer te verdwijnen, wanneer donkere wolken het schijnsel belemmeren. Dan wordt het opnieuw triest en verlaten, dan wordt het weer kil en koud. Febr. 1928. BOB. <l£k*

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 13