ONS ZEELAND DRIE HONDERD JAREN WEESHUIS J. DE KRUIJTER 4 „De Prins van Oranje", de aloude schouwburgzaal te Goes, heelt een alleszins Iraaie gedaantewisseling ondergaan. Hierboven de nieuwe gevel van de „Prins". De bond van oud-leerlingen van landbouwwinter- cursussen in Zeeland heeft den Zeeuwschen boeren wagen de bel aangebonden. Destijds meldden we, dat de bond een enquête had ingesteld naar het practische nut van het mooie oude wagen-type, en het resultaat dezer enquête luidde „De boerenwagen der voor vaderen is niet practisch meer, en zal er een nieuw type aan de markt moeten komen." In de geheele pers is toen verontwaardiging gegeven aan het voornemen om de typische landbouwwagens op te nemen en om hem te vervangen door een of ander onsmakelijk massa-product, Intusschen blijkt dat deze verontwaardiging niet veel heeft geholpen. De werktuigen-commissie der Z. L. M. heeft aan het verlangen naar een practisch vervoer middel voor den landbouw gevolg gegeven en in samen werking met den bond van wagenmakers en smeden in onze provincie een nieuw type wagen in het leven geroepen. We hebben het, nu we dit schrijven, nog niet gezien, zoodat we het resultaat van de bemoeiingen der Z. L, M. niet kunnen beoordeelen. Hetgeen we er evenwel over hoorden, animeert in zeer geringe mate tot enthousiasme. Was het niet de Secretaris der Z. L. M„ die dezer dagen op een vergadering zei „Binnen afzienbaren tijd zal men in Zeeland tot normalisatie der diverse onderdeelen van den wagen komen Normalisatie, hoe practisch ook, beteekent de dood van het uiterlijk schoon, van den kunstzin, die nu een maal niet door massa-productie gediend wil zijn. We gelooven dat de mooie Zeeuwsche landbouw- wagen, die aan onze provincie zulk een eigenaardig cachet verleende, op de laatste wielen rolt. We beseffen volkomen, dat in dezen tijd van haast en van het nuttig effect, veel verdwijnen moet, dat in den ouden tijd in de behoeften voorzag. Zeer zeker.we beseffen het. Maar. we betreuren het tevens. door (Slot.) De tweede zaak was de mededeeling, dat "de heer P. Rimland 's morgens overleden was. Zijn nabestaan den vroegen vergunning om al de weeskinderen, toen 103 in getal, zijn begrafenis te laten volgen. Ze zouden daarvoor als belooning op den begrafenisdag een heer lijk middagmaal aan de weezen verstrekken. Regenten stemden dit verzoek toe, want hun was reeds bekend, dat het Weeshuis der stad tot erfgenaam zijner goe deren benoemd was, onder beding, dat zijn broeder Cornells Rimland gedurende zijn leven de revenuen zou genieten. De begrafenis van P. Rimland met al de weeskin deren in het gevolg, schijnt op de Goesche burgerij indruk gemaakt te hebben. Het viel zóó in den smaak, dat regenten bij herhaling lastig gevallen werden met het verzoek de weeskunderen de begrafenis van dhr. A. of Mej. B, te laten volgen. Ze wezen echter die ver zoeken voortaan maar geheel af. Juffrouw Pieroom had in haar leven een weg bedacht, om de weeskinde ren wel achter haar begrafenis te laten volgen. Ze legateerde buiten een half dozijn wollenaaisters, tal van nichten enz., haar gansche bezitting aan de Dia conie der Ned. Herv. Gemeente te Goes, met verplich ting, jaarlijks aan het gecombineerd Armbestuur en Weeshuis te Goes uit te keeren de som van 50. Hiervoor moesten de weeskinderen haar begrafenis volgen. Bij de terugkomst werden ze op een heerlijk middagmaal onthaald. Ter gedachtenis aan haar over lijden moest er jaarlijks op haar begrafenisdag (18 Oc tober) zoo'n maal voor de weezen bereid worden. Door de groote financiëele moeilijkheden en de scheiding der combinatie in den Franschen tijd is dit maal ver vallen. Later, toen de financiën ruimer vloeiden, werd het weder jaarlijks gehouden. Ter herinnering aan de milde geefster, prijkt haar naam aldaar in het midden der „Reventer'k Een ander staaltje om aan te toonen met welke moeilijkheden regenten te kampen hadden Op een keer waren twee weesjongens weggeloopen zonder dat men wist waarheen. Na een verblijf van drie jaar in Oost-Indië keerden ze terug, en vroegen onderkomen in het Weeshuis. Zij beleden verkeerd gehandeld te hebben, beloofden voortaan goed op te passen en werden op proef voor een half jaar terug genomen. Deze jongens gingen zulke mooie verhalen over hun reis en het matrozenleven doen, dat de vader met de overige jongens geen huis meer kon houden. Elke week liepen er weg en de regenten hadden veel

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 4