X AND" VERI {wnyisi/ AVONDVERHAAL 14 ONS ZEELAND De oplossing van ons prijsraadsel is Alkmaar Marken lekker. In verband met het groote aantal inzendingen heb ben we 10 prijzen (dus 5 meer dan onze bedoeling was) onder de deelnemers verloot. De prijzen zijn een boek voor Jacobus Hubregtse, te Haarlem. een boek voor W. Andersen, te Amsterdam. een knipplaat voor Johan le Due, te Middelburg. een kleurwerkje voor Louwerina Schrijver, te Krabbendijke. een poppenspel voor Adriaan Hamelink, te Mid delburg. een poppenspel voor Adri van der Weel, te Zonne- maire. een aankleedpop voor Corrie v. d. Toorn, te Amersfoort. een decalcomanieboek voor Gerard v. d. Bijl, te Arnemuiden. een werpspel voor Cathrien v. d. Berge, te Se- rooskerke. een puzzle voor J. A. Bruysse, te Goes. door E. G. VAN BOLHUIS. Maar dat een man, die zijn vrouw liefheeft, haar jarenlang sart en afsnauwt, haar het leven tot een hel maakt. Ongelooflijk Maar meneer Halywaerd De oude heer staarde voor zich uit. Een droevig lachje trok om zijn lippen. Weer zweeg hij, We zaten in de waranda van 't gulle vriendenhuis. Om ons zweefde de milde schemering van den zomer avond. Een koeltje ruischte de frischheid uit de krui nen der boomen, en boven, heel boven tintelde een ster. Voor ons lag luideloos de tuin. Toen klonk weer zacht de rustige stem. Ik zal je vertellen, hoe het was. De man, die zijn vrouw plaagde en sarde, zooveel hij kon, was mijn beste vriend. Hij is sedert lang gestorven. Zijn naam? Hij heette Herman - spaar me de rest. O, 't was zoo'n gezellige baas en zoo'n echte goeierd. Geen vlieg zou hij kwaad doen en toch. Maar laat ik beginnen bij het begin. Herman en ik kenden elkaar vanaf het gym. Toen ik overging naar de derde, kwam hij uit een andere plaats in onze klas. Aanstonds voelde ik mij tot hem aangetrokken, hij had zoo'n in-vriendelijk gezicht en zulke eenvoudige, flinke manieren, We werden spoedig vrienden en daar we in dezelfde buurt woonden, waren we veel samen. Samen werkten we en samen zochten we ontspanning. Dikwijls was het een wedstrijd, zoo in het een, zoo in het ander. Nu eens was hij de baas, dan won ik. Klas na klas werd doorgewerkt we stonden voor het eind-examen. Hoe we ons inspanden, hoe we vosten, avond aan avond, nu op zijn kamertje, dan op dat van mij. Er door moesten we en zouden we. Dan eerst zouden we menschen zijn, jolige, onbezorgde studenten. Soms was de moed groot, soms openden zich plotseling on overkoombare afgronden voor onze voeten. Hoe we dan verslagen zaten tot de een den ander troostte, dat het wel zoo erg niet zou zijn. Het examen kwam we slaagden beiden. O, wat dolden we de dagen door, zorgeloos, vol levens lust. Aan de universiteit waren we veel samen. Had den onze kamers in dezelfde straat. Tegen 't eind van onze studie raakte Herman in kennis met een meisje en weldra bekende hij mij, dat zij zijn vrouw zou worden. En werkelijk, nauwelijks was hij gepro moveerd, of de trouw had plaats. Hij liet zich inschrij ven als pleitbezorger en sleet zalige dagen in 't kleine huisje, dat zijn vrouwtje doorkoesterde, Een zonniger huwelijk dan van deze twee men schen zag ik nooit. Zoo er twee voor elkaar geschapen waren, dan waren zij het wel. Hij aanbad haar, zij vergoodde hem. Hij voorkwam al haar wenschen, zij maakte, dat hij niets te wenschen had. Vaak bezocht ik hen en altijd sterker voelde ik de grootheid van hun geluk. Het jonge paar was een jaar of wat getrouwd, toen het mij eensklaps opviel, dat Herman niet meer was zooals vroeger. Wat er in veranderde kon ik niet zeggen, ik voelde alleen, dat er iets veranderd was. Hij scheen mij stiller, maar nee, daar was hij toch weer de oude. Wat bleeker was hij, of misschien toch niet. Op een dag, dat ik hem kwam bezoeken, vond ik mevrouwtje alleen thuis. Herman had plotseling voor zaken naar Amsterdam gemoeten, maar met den avond zou hij weer thuis zijn, bekende ze in vol geluk. Van dien dag af was er iets in het zonnige huis, sinds dien dag was het geluk van Herman en zijn vrouw geweken. Toen ik een paar dagen later eens aan kwam loopen, vond ik hem bleek en stug, haar stil en pijnlijk kalm. Ik giste op een buitje, dat aan eiken huwelijks- hemel wel eens komt opzetten, maar even ras ver dwijnt, als het opkomt. Maar nee, zoo was het niet hier, geen strubbeling had even tusschen hen getroe- beld. Herman was niet meer de Herman van vroeger. Hij werd stug, hatelijk en onredelijk. Voor zijn vrouw had hij nauwelijks meer een vriendelijk woord, 't Arme kind leed er geweldig onder, maar ze hield zich kalm, Vervolg op bladz. 16

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 14