4
ONS ZEELAND
Te Ierseke overleed de heer J. J.
v. d. Peijl, in leven uitgever. De
heer v. d. Peijl had zitting in ver
schillende vereenigingen en genoot
te Ierseke algemeen de achting.
genoot van de vreugde en de schoonheid van het leven,
haar nauwelijks tien jaar later tot een oord der bal
lingschap zou strekken. En toch, de loop der gebeur
tenissen leidde het daarheen. In 1428 stond zij aan
haar neef Philips van Bourgondië haar grafelijke rech
ten af; tot de weinige goederen, die haar overbleven,
behoorde ook het Slot Oostende. Wat Jacoba, die zich
na haar afstand als gravin o.a. Vrouwe van Zuid-
beveland noemde, bewogen heeft, om juist Goes uit
te kiezen tot verblijfplaats, is ons niet bekend, maar
zeker is, dat zij er meermalen verblijf hield. De stad,
die juist in deze jaren onder een zwaren schuldenlast
gebukt ging, en alle moeite moest doen om haar aan
zienlijke burgers niet van zich te vervreemden, voer
slechts wel bij de komst der gravin. Want hoe verarmd
Jacoba dan ook mocht zijn, in vergelijking tot den luis
terrijken staat waarin zij tot nog toe geleefd had, toch
hield zij nog een vrij aanzienlijke hofhouding, waarvan
natuurlijk ook de burgerij profiteerde. Bekend zijn de
wedstrijden in het gaai- of vogelschieten, die zij van
tijd tot tijd gaf, en waaraan zij zelf deelnam. Bij een
van deze gelegenheden werd zij tot koningin van het
feest uitgeroepen, en met talrijke geschenken gehuldigd.
Getroffen door deze blijken van trouw en aanhanke
lijkheid, beloonde de ongelukkige gravin haar onder
danen rijkelijk. Aan een vijftal dorpen schonk zij vrij
dom van vlastienden, een privilege dat nimmer nadien
aangevochten is; bovendien gaf zij de stad harer inwo
ning het recht om poorten te bouwen en vestingwerken
aan te leggen, waardoor Goes met volle recht haar
plaats kon innemen onder de Zeeuwsche steden. Het
gaaischieten heeft zich als volksvermaak op Zuid-Be
veland, vooral in Katholieke dorpen, tot den dag van
heden weten te handhaven, en meer dan een schutters-
vereeniging heeft zich genoemd naar de landsvrouwe,
die zich zoozeer de genegenheid van het Zuidbeveland-
sche volk heeft weten te verwerven.
Op het Slot Oostende zal Jacoba ook haar vroegeren
tegenstander, den Zeeuwschen edelman Frank van
Borselen voor het eerst hebben ontmoet. In 1432 sloot
In het dorp, waar hij vele jaren woonachtig en werkzaam was, is het
stoffelijk overschot van den heer v. d. Peijl ten grave gebracht. Op het
kerkhof voerde o.a, Ds. Beusekom het woord.
zij met hem een geheim huwelijk, en zoo kwam het slot
ten tweeden male in het bezit der Van Borselens. Dit
maal echter niet voor langen tijd; toen Jacoba in 1436
stierf, verviel het weer aan de grafelijkheid. Geen
der graven schijnt er echter ooit verblijf gehouden te
hebben, en zoo werd het, wanneer is onbekend, aan
particulieren verkocht.
En weer verliest de geschiedenis het Slot Oostende
een eeuw lang uit het oog.
Op het laatst der zestiende eeuw behoorde het slot
aan het geslacht Van der Goes. Het bekleedde toen
onder de adellijke sloten van Zeeland slechts een be
scheiden plaats, vooral omdat het zijn oorspronkelijke
bestemming gaandeweg geheel verloren had. Het wapen
van de familie Van der Goes is nog lang te zien
geweest in een der gangen aan de westzijde van het
gebouw, maar de tijd heeft dit langzamerhand uitge
sleten. Na den dood van Adriaan van der Goes, in
1747, verkochten de erfgenamen het slot aan den Raad
van State, die het wilden inrichten tot militair hospitaal.
Maar reeds een jaar later nam de stad Goes het van
de Edel Mogende Heeren over, met de bedoeling het
gebouw tot kazerne te bestemmen. Weldra bleek echter
dat het oude slot daarvoor te bouwvallig was, en in
1750 besloot men zich er van te ontdoen. Een stad
genoot werd bereid gevonden het gebouw met den bij-
behoorenden grond voor 2400.over te nemen. De
kooper liet tegen de overblijfselen van den zwaren
ringmuur paardenstallen opslaan; een gedeelte van het
huis werd afgebroken, een ander gedeelte verbouwd,
en toen de eigenaar kort daarop het recht verkreeg om
hier bier en drank te mogen schenken aan de Zuid-
Bevelandsche landlieden, die bij hem uitspanden, was
er maar heel weinig meer, dat herinnerde aan het oude
slot van Jacoba van Beieren. Het adellijke kasteel,
eenmaal de verblijfplaats van vorstelijke personen, was
tot den rang van een boerenherberg gedaald.
Wat thans nog van het oorspronkelijke slot over is,
is maar heel weinig. Het is, behalve een stuk van den
ouden ringmuur, eigenlijk alleen de kelder, die zich
onder de cafézaal uitstrekt, en waar men in het half
duister licht nog het zware metselwerk der Romaan-
sche gewelven kan bewonderen. De vloer is er opge-