6EBRS BOER,
ONS ZEELAND
16
Hij sneed de beddelakens in stukken; wanneer men
hem schoone bracht en de vuile terug vroeg, zeide hij
deze te hebben gegeven aan eenige arme soldaten van
de garde, die hij niet bij name wilde noemen teneinde
hen niet te verraden. Hij verstopte de aldus stukge
scheurde lakens in zijn matras, en, teneinde te voor
komen, dat deze matras een te grooten omvang zou
krijgen, haalde hij het stroo er uit, en verbrandde dit
in het vuur, dat ter verwarming van zijn kamer aan
wezig was. Zoodoende kreeg hij voldoende lakens
bijeen om de stukken er van te gebruiken teneinde
in den nacht zijn gevangenis te ver'aten. Het toeval
wilde, dat de gouverneur, die hem zoozeer genegen was,
een soort zielsziekte had, die zich gedurende een be
paalden tijd per jaar uitte in waanvoorstellingen. Het
eene jaar dacht hij eene oliekruik te zijn; het andere
jaar een schildpad; een derde jaar weer dacht hij zich
dood en moest men hem begraven. Dit jaar uitte zich
Wijnkooperij
Opgericht 1795
VLAARDINGEN.
Generaal-vertegenwoor-
digers van
Carré Perseval, Epernay
Edmond Dupuy Co.,
Cognac.
Red. Hackle Whisky,
Glasgow.
D. Leiden Ltd., Keulen.
Hofleveranciers van
Z. M. Koning Willem III
Zijne Keizerlijke, Konink
lijke Hoogheid Keizer
Frans Jozef
Z. M. den Koning van
Engeland
Leveranciers van
Z. K. H. den Prins van
Wales
Z. K. H. den Hertog van
York
Z. H. den Hertog van
Wellington
Z. H. den Hertog van
Manchester
The House of Lords, etc.
de zielsziekte in het waandenkbeeld, dat hij een vleer
muis was. Het geluk diende Benvenuto in zooverre,
dat hij er in slaagde den gouverneur door zijn geestige
gesprekken wat op te vroolijken. Zoo liet men hem
nog al eens bij den gouverneur komen, en hij wist
dezen op verschillende wijzen te kalmeerenMaar,
sprak hij van de vleermuis, dan geraakte deze weer in
de gewone extase, en hij zag Benvenuto aan alsof hij
slechts wilde zien of deze beter zou kunnen vliegen
dan hij als vleermuis.
Zoodoende schoot Benvenuto met zijne pogingen tot
ontvluchting niet erg op. Een ander zou dubbele voor
zichtigheid hebben betracht, maar zijn heftig karakter
verzette er zich tegen en meer dan eens snauwde hij
ziin bewakers, die hem zorgvuldig gadesloegen, toe:
„Sluit mij goed in, en let goed op mij, want ondanks
alles zal ik jullie toch ontsnappen." Dat hij zoodoende
zijn eigen bewaking onnoodig verzwaarde, behoeft geen
betoog. Maar hij bleef op ontsnappmg zinnen. Hij wist
zich op behendige wijze enkele werktuigen te verschaf
fen, en die werktuigen werden evenals de stukken der
lakens in de matras opgeborgen. Maar op een dag
kwamen de bewakers, door een nieuwen uitval van
Benvenuto weer opgeschrikt, zijn kamer onderzoeken.
Zij wilden reeds beginnen zijn matras na te speuren,
toen hij, met waarlijk niet voorgewenden schrik, hen
toeriep, dat zij daar met hun handen zouden afblijven;
dat zij niet konden verwachten en verlangen, dat hij
nog rustig op die lakens en op die matras zou slapen,
indien zij deze te voren met hunne handen hadden
vuil gemaakt!
Al was Benvenuto een gevangene, men wist, dat hij
groote beschermers achter zich had. Men kwam hem
dus zooveel mogelijk tegemoet, en de bewakers waag
den het niet om tegen ziin gebod in, de matras te
onderzoeken. Den volgenden dag beklaagde hij zich
bij den gouverneur over hen, en zoo goed deed hij zijn
woord, dat de bewakers strenge opdracht kregen om
zijn bed, zijne meubelen, zijn kleeren, ja, al deze dingen,
met rust te laten,
Is het wonder, dat Benvenuto meende, dat hij nu
de potfing wel kon wagen? Hij koos een ayond, dat het
uit allerlei teekenen, tot in de verste uithoeken van
het kasteel bleek, dat een geweldige nieuwe aanval
van waanzinnigheid den gouverneur nrikkelde. Hij nam
zijn werktuigen ter hand; zette zich aan den arbeid,
en slaagde na twee uren moeizaam werken, voort
durend in spanning of allicht een der bewakers zijl.
kamer zou betreden, er in om voldoende ruimte te
maken, dat hij naar buiten kon gaan. Hij bond de lange
strook linnen, te voren in gereedheid gebracht^ aan
den toren, naast ziin vertrek gelegen, vast. Hij liet
zich naar beneden gliiden, in ziin eene hand een doik,
die hij zich. evenals de werktuigen, listiglijk had weten
te verschaffen. Tot zijn geluk was er geen maan; toch
was het een heldere nacht, helder genoeg in elk geval
om hem te doen zien, van welke hoogte hij neergegleden
was en hoe gelukkig hij zich behouden mocht rekenen.
Maar als hij gedacht had reeds ontsnapt te zijn, ver
giste hij zich. Want hij stond nog voor een tweetal
muren, die de gouverneur had laten bouwen om zijn
stal en de ruimte, waarin zijn gevogelte was, te be
schermen. Hij vond kettingen langs de muren; ket
tingen met stevige ijzeren pinnen. Hij waagde het
daartegen od te klimmen: zijn handen gansch bebloed;
zijn beenen hier en daar door deze pinnen opengereten,
kwam hij over den muur. Hij ademde de vrije lucht
in. maar nog was hij niet vrij. want in zijn onmiddel
lijke nabüheid waakte een schildwacht, die evenwel,
den ontsnapten gevangene met een resolute beweging
op hem ziende toestappen en gewaar wordende, dat
deze een ontblooten dolk in de hand droeg, rechts
omkeert maakte en deed alsof hij niets zag Zoo ver
ging het hem ook met den tweeden schildwacht, en
nog vóór zonsopgang stond hij voor een der noorten
van Rome. Maar zijne ontsnapping had hpm bloed en
wonden gekost: zijn been scheen gebroken; hij was
verzwakt: hij sleepte zich te langen leste meer voort
dan hij liep. Met ziin dolk en dank zij steenen. wist
hij het slot van de poort te forceeren; hij kwam Rome
binnen, maar het was klaarlichten dag en elk oogenbük
lien hij gevaar herkend te worden. De honden, destijds
in Rome berucht, gelijk zij het later in Constantinopel
zijn geworden, wieroen zich op hem en niet dan na
groote moeite hield hij hen van zich terug.
Toen zag hij, tot zijn groote vreugde, in zijne on
middellijke nabijheid een waterdrager, die zijn ezel,
zwaar met zakken water beladen, bij zich had. Hij
wist hem een heel verhaal te doen, dat het hart van
dezen man beroerde. Hij was een arme jongen, zoo
OKAIJEI
TokayW
huno^ricü"1