m Ik g m ONS ZEELAND 15 JttA 11 Maart. BOB. B'J AB&ELt. /7\0- Bam-bambam-bam Tien maal sloeg de zware torenklok. Nog trilden de laatste tonen door de lucht, en ver kondigden het uur. Laag stond de zon, die scheen over de kale velden, een mistroostig grijs vormend met het stille water in de slooten. Een enkele vogel scheerde door de lucht, alsof hij warmere plekken zocht om zich te koesteren in de win- Nergens iets verhevens, nergens eenige kleurscha- keering. Grijs was de lucht, grijs was de grond, met de boomen er op. Tien uren was het reeds, en nog scheen de wereld te slapen. Geen kargeraas of wielgekraak, de weg ligt verlaten. Het wintert, buiten is het koud en triest. Alleen achter de kleine raampjes der hofsteden gloeit het vuur, en heerscht gezelligheid, maar ingetogen, alsof het wacht tot de zon, die nu nog laag staat, hooger aan den hemel zal komen, en de natuur zal ontwaken, om het uit te jubelen, van vreugde en levensblijheid, om te juichen voor 't einde van den winter, te juichen over de Lente.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 15