OP uw
UITSTAPJES
NEEMT EEN
CAMERA MEE
18
ONS ZEELAND
RUIME SORTEERING BIJ
vooruitgaan, om in de buurt van Valkenburg een ge
zellig pension te zoeken.
Vier dagen later zat ik in den trein naar Limburg.
De reis was niet bepaald aangenaam, want ik moest
eenige keeren overstappen. Maar door nu en dan wat
te lezen of te soezen, ging de tijd nog betrekkelijk vlug
voorbij en eerder dan ik dacht, kon ik het laatste traject
van mijn reis in een klein lokaalspoortje aanvangen.
Er waren weinig reizigers, zoodat ik aanvankelijk een
coupé voor mij alleen had, doch onderweg stapte er
nog iemand in, die met een korten groet schuin tegen
over mij plaats nam. Ik nam weinig notitie van mijn
medereiziger, daar ik bij zijn binnentreden vluchtig
bemerkt had, dat de man geen bijzonder gunstigen in
druk maakte. Doch hij van zijn kant scheen mij met
zijn bijzondere attentie te willen vereeren, want her
haaldelijk zag ik hem blikken in mijn richting werpen,
een feit, dat mij op den duur zóó irriteerde, dat ik
opstond en voor het portierraampje ging staan, quasi
om het schitterende Limburgsche landschap te bewon
deren, in werkelijkheid echter, om zijn glurende blikken
te ontwijken. Dóch het verschafte mij geen rust. Ik
voelde, dat zijn blik thans onafgebroken op mij
gericht bleef, en het idéé, dat de man mij om de één of
andere reden vijandig gezind was, liet mij niet los.
Het was dan ook met een zucht van verlichting,
dat ik de remmen van den trein hoorde knersen, en nog
voor het gevaarte heelemaal stilstond, had ik mijn
handkoffertje gepakt de andere bagage was vooruit
gezonden en was op het kleine perronnetje ge
sprongen, waar ik door mijn vrouw en haar zus har
telijk werd verwelkomd. Slechts even nog toefden
mijn gedachten bij mijn medepassagier, toen namen
de mededeelingen betreffende ons pension en de eige
naars daarvan mijn aandacht in beslag en zelfs voelde
ik tot mijn verwondering de hoofdpijn, die zich in den
trein dreigend had aangekondigd, als bij tooverslag ver
dwijnen. Het was zacht, heerlijk weertje en de rustige,
landelijke omgeving scheen al direct haar gunstigen
invloed op mij uit te oefenen. Opgewekt kwamen wij
in ons pension aan. Mijn vrouw had er niet te veel van
gezegd: het was er knus, en de luidjes, wier gasten
wij gedurende meerdere weken zouden zijn, waren
spontaan en hartelijk. En het meest verwonderlijke van
alles was, dat ik dien eersten nacht in het vreemde bed
sliep als een roos, iets, wat mij in maanden niet was
overkomen!
Een week lang hield ik volkomen rust. Wij beperkten
ons tot kleine wandelingetjes in de mooie omgeving,
picnicten dikwijls aan den oever van een zacht rui-
schend beekje in de schaduw van hooge, mysterieus-
fluisterende boomen. Met den dag werd ik minder
nerveus.
Langzamerhand strekten onze tochtjes zich wat ver
der uit;; wij bezochen naburige dorpen, waren zelfs
al een paar maal naar Valkenburg geweest, waar wij
op den Wilhelmina-uitkijktoren genoten hadden van
den schitterenden aanblik, welke het heuvelachtige
Zuid-Limburg den vreemdeling biedt.
De Ruïne hadden wij echter nog niet gezien, en wij
besloten aan de bezichtiging daarvan een heelen dag
te besteden. In de middaguren zouden wij dan ook
de Catacomben bezoeken, waarvan de grootste attrac
tie het kleine, zich zeventig meter onder den grond
bevindende waterplasje was, dat met den grootschen
naam van „Meertje" werd aangeduid. Een gids zou ons
begeleiden.
De dag begon uitstekend. Het was prachtig weer en
het aardige gezicht, dat wij vanuit de Ruine op het
pittoresk gelegen stadje Valkenburg (hadden, bracht
ons telkenmale in verrukking. In de beste stemming
namen wij 's middags dan ook kaartjes voor de Cata
comben,
Een gids wachtte ons aan den ingang op, doch
nauwelijks had ik den man aangekeken, of mijn goede
stemming verdween als sneeuw voor de zon! Het was
de man uit den trein, en in zijn valsch glimlachje lag
herkenning! Wat ik in de weken van mijn verblijf in
Zuid-Limburg geen enkele maal gehad had, kreeg ik
nu weer: ik voelde, dat een zonderlinge opwinding zich
van mij meester maakte. Even dacht ik er aan, zonder
meer van het bezoek aan de Catacomben af te zien,
doch ik deinsde terug voor de complicaties, die ik dan
noodgedwongen aan de dames zou moeten geven, Met
tegenzin betrad ik de donkere gang, waar de gids ons
ieder een brandende waskaars verstrekte.
Met monotome stem verklaarde hij diverse beziens
waardigheden, doch het was, alsof hij alleen tot mij
sprak; zijn oogen waren altijd op mij gericht, en bij
het flakkerende kaarslicht meende ik een valschen
gloed er in waar te nemen. En de gedachte wortelde
in mijn hersens, dat de man het op mijn leven gemunt
had! Stekende pijnen boven mijn oogen waarschuwden
mij, dat weer een hevige migraine in aantocht was, de
eerste hier in Limburg! Ik had lust, den kerel neer te
slaan, die niet afhield mij telkens aan te staren met
zijn cynische oogen, en toen ik even later, als bij toe
val, vooraan liep, versnelde ik den pas, om zoo spoedig
mogelijk alles te bezichtigen en de donkere, sombere
gangen te kunnen verlaten. Wij daalden steeds meer,
en met twee treden tegelijk snelde ik de trap af, die
naar het „Meertje" voerde. Steeds sneller liep ik, doch
zoo snel kon ik niet gaan, of ik hoorde vlak achter mij
den tred van den gids! Een onverklaarbare angst boorde
zich in mijn hersenen, en toen ik op een paar meter
afstand het kaarslicht in het donkere, grauwe water
zag flikkeren, draaide ik mij vlug om, en wischte het
zweet van mijn voorhoofd. En recht tegenover mij,
tegen den wand, stond de gids, met opgeheven hand!
Ik meende het staal te zien flikkeren, en met een rauwe
kreet stortte ik mij in de richting van den man, die
mij achtervolgde, zonder eenigen twijfel om mij te doo-
den! Ik voelde een hevigen slag op het hoofd, toen
verloor ik het bewustzijn....