EM PCEDE15
^WADtmütóJ&S
ONS ZEELAND
13
dat te Wolphaartsdijk de mooie oude molen van
C. van Oeveren tot den grond toe afbrandde.
dat ten gemeentehuize te St. Maartensdijk een
conferentie gehouden is van de wegencommissie uit
Ged. Staten met de besturen der gemeenten Stavenisse,
St. Maartensdijk en Scherpenisse en de besturen van
de waterschappen dier gemeenten inzake de wegsverbe-
tering ScherpenisseStavenisse-veer.
Wij sluiten nu tot volgende week Vrijdag
Adieu
Het Engelsche Ministerie van
Oorlog maakt bekend, dat rond
zevenhonderd Britsche soldaten
gedurende de Rijnbezetting met
Duitsche meisjes zijn gehuwd.
De oorlog was beëindigd,
de moordpartij was uit,
toen kwam de Rijnbezetting
als vrediglijk besluit.
De Tommies van den vijand
marcheerden langs den Rijn,
zij zoenden Rijnsche meisjes
en dronken Rijnschen wijn.
Die goeie, blonde Tommies
ze waren vrij en blij,
ze liepen eiken avond
met Gretchen aan hun zij.
Ze leerden in die uren
toen gratis allemaal
de liefste idiomen
der Duitsche liefdetaal.
Ze kenden heusch geen vijand,
laat staan een vijandin;
ze hadden het in Rijnland
verbazend naar hun zin.
En zevenhonderd hebben
voor 't bruidsaltaar gestaan,
ze hebben met hun Gretchen
een huwelijk begaan.
De oorlog werd een liefde,
de vijand werd een vriend,
toch was aan beide zijden
het vaderland gediend.
De oorlog werd bevolen
toen het commando viel,
maar menschelijke liefde
kwam uit de menschenziel.
In Engeland vindt Gretchen
haar nieuwe vaderland
en Tommy's ouweluidjes
die drukken haar de hand.
Ze denken met 'n glimlach,
als ze bij 't wiegje staan:
das hat mit ihrem Singen
die Wacht am Rhein getan.
(Vervolg.)
„Neen, dat deden we niet, dat moest de baas zelf
doen, juist om geen leven te maken, hebben wij alleen
de schoenen genaaid. Gelukkig scheen het maantje,
zoodat we geen lampjes behoefden op te steken en
toen de eerste haan kraaide, hadden we alle schoenen
gemaakt die we maar konden maken, maar met een
briefje er bij, dat de baas nu eiken avond moest rusten
en aan niemand mocht vertellen wat er dien nacht
gebeurd was. Zoodoende hebben de menschen het nooit
vernomen.
HOOFDSTUK V.
Nadat Kloppertje de geschiedenis van baas Jansen
verteld had, en Pimpelmees ons verzocht had hem te
volgen op z'n wandeling, kwamen we spoedig aan een
aardig klein beekje, waarvan het water zoo helder was
als kristal, en de lucht als in een spiegel weerkaatste.
Kloppertje, die zijn werk een oogenblik in den steek
liet, vond het hier zoo heerlijk, dat hij uitriep: „hé,
laten we hier blijven, want bet is hier verrukkelijk,
dan kan ik meteen eens de geschiedenis van de toover-
schoentjes vertellen. Nietwaar, Pimpeltje, dat vind jij
ook zoo'n fijn verhaal."
Pimpelmees knikte goedkeurend en op zijn uitnoo-
diging gingen we aan den oever van het beekje zitten.
Kloppertje vulde zijn pijpje en begon:
„Er leefden eens hier in de buurt een arme schaap
herder met z'n vrouw. Zij woonden op de groote heide,
in een klein hutje dat aan het mulle zandpad stond,
dat dwars over de heide voert. Hoewel ze erg arm
waren, waren ze heel netjes en eerlijk als goud. De
man hoedde de schapen van een rijken boer, die in
het dorp woonde, en verdiende daarmede net genoeg
om niet van honger om te komen.
(Wordt vervolgd.)
WILLEM TELL II.