VICTOR lAtWATER ONS ZEELAND 3 werve op Schouwen, Ik onthoud mij hier van aanwij zingen, wijl ik den schijn niet op mij wil laden aan anderen de leefregels voor te schrijven, maar door een paar te noemen, ontkomen wil aan den schijn, alsof ik maar onbegrensd zou willen laten opbrengen. Het ware in dit verband niet ondienstig dat vanwege het Provinciaal bestuur een consul voor economische zaken werd aangesteld, om aan menig gemeentebestuur wat voorlichting te geven. Met dit te noemen, kom ik als vanzelve aan mijn eerste middel, n.l, wat in Zee land moet geschieden. Dit middel is n.l. dat leiding wordt gegeven betreffende onze economische welvaart en dat zulks de taak is van het Prov. Bestuur, wijl door goede leiding in dezen, veel is te verbeteren. Dat de provincie Drenthe ontvolkt wordt met een 20,000 inwoners, die verspreid worden over Nederland, is zeer begrijpelijk. Drenthe is een provincie met een armen bodem, biedt weinig levensvoorwaarden. Doch voor de Provincie Zeeland, met zoo'n rijken, vetten bo dem, moet het toch niet noodig zijn, dat menschen uit gebrek aan werk zich elders moeten vestigen? Als de bodem ergens in ons land bestaansmogelijkheden geeft, dan toch zeker ook in Zeeland. De bevolkingsverminde ring, ontstaan door hen die zich elders vestigden, waren toch niet genoodzaakt te vertrekken omdat de een of an dere industrie verplaatst werd naar een ander deel van Nederland? Hieruit blijkt dat het dus ergens hokt of vastzit in de economische bestaansmogelijkheden van de bevolking. Ik wijs hier slechts op algemeene ver schijnselen en onthoud mij van bepaalde voorbeelden te noemen, maar ze zijn er wel en zeker ook wel aan te wijzen. Het tweede middel dat volgens mij het gesignaleerde verschijnsel kan doen veranderen, is hetgeen de ge meentebesturen kunnen doen, om in elke stad en voor elke gemeente om te zien naar wat te doen is, dat aan de bevolking een normaal bestaan kan worden ver zekerd. Naar mijn gevoelen ligt het op den weg van de gemeentebesturen, na te gaan wat men kan doen. Daar aan mag een gemeentebestuur zich niet onttrekken, ook al erken ik dat het niet altijd gemakkelijk is. Kan Gezicht op de mooie statige Kerk te Kloetinge. Op den voorgrond de voormalige drinkplaats van het vee, die zoo langzamerhand wel kan verdwijnen. men het niet, dan moet men heengaan en plaats maken voor anderen. De gesignaleerde feiten van de bevolkingsverminde ring zijn niet weg te werken met een motie, zooals in een der Zeeuwsche gemeenten werd gedaan. Met zoo'n uitspraak wordt het geleden verlies niet ingehaald, noch een herhaling er van tegen gehouden. Bij de bestudeering van deze kwestie ziet men a! spoedig dat de achteruitgang der bevolking op het platteland relatief het grootste is. Bij het aanwijzen van een of ander middel moet daarmede rekening wor den gehouden. Het zit dus voor een groot deel onder de landbouwende bevolking. Het staat dus wel vast, dat de moeilijkheden verband houden met den terug gang van den toestand onder de landbouwers, welke begonnen zijn hunnen economischen achteruitgang af te wentelen op de arbeiders, door er zoo weinig moge lijk aan het werk te zetten en die zij nemen, zoo spoedig mogelijk heen te zenden, in de hoop door vermindering van uitgaven aan arbeidsloon de schade in te halen. Hiermede zullen zij echter bedrogen uitkomen. De schade die ontstaat door vermindering van uit gaven aan arbeidsloon, is grooter voor een landbouw- hoeve, dan men oppervlakkig wel zou denken. Immers de bodem kan alleen geven, wanneer gezorgd wordt voor behoorlijke bearbeiding, bij een goede bemesting en een regelmatigen wisselbouw. Waar die wordt nagelaten, vermindert de arbeid en komen er arbeiders overcompleet en staat de armoede voor de deur. Dit is reeds jaren geleden voorspeld door de staats- Bij geregeld gebruik PBERIANMSTEIN digestie bevorderend Commissarissen en Directeur van de „Algemeene Vee-Assurantie van Zuid- Beveland" gevestigd te Heinkenszand. Dezer dagen werd het 40-jarig bestaan der assurantie gevierd.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 3