m VJ m %wADrmatój&s ONS ZEELAND 13 Het waren zwart fluweelen schoenen met zilveren gespen. i f (Vervolg). s Winters, wanneer de wind om het huisje gierde en de sneeuw in wilde vluchten voortjoeg, dan gebeur de het dikwijls, dat er geen brandstoffen meer waren om het hutje te verwarmen, en dan gingen de arme men- schen maar gauw naar bed, om zich tegen de strenge vorst te beschermen. Nooit klaagden ze, altijd waren ze vol vertrouwen op de toekomst; alleen één zorg hadden ze en dat was hun kind. Ze hadden een zoontje van een jaar of acht. Zoo gauw 't maar eenigszins kon, ging de kleine jon gen met z'n vader mede om de schapen te hoeden, en dan vertelde z'n vader van de groote wereld, van de menschen. Van de dieren, van het dorp; hij leerde hem hout hakken, houtjes snijden en alles wat hij maar noodig had. Toen de jongen ouder werd, kwam langzamerhand de tijd, dat de ouders zich afvroegen: wat moet Dolf worden? De jongen zelf piekerde en piekerde, maar ook hij wist het niet, want z'n ouders hadden geen geld om hem iets te laten leeren. Eens op een dag, Dolf zal zoowat. een jaar of 16 zijn geweest, zat hij weer zoo te peinzen aan den voet van een ouden den, toen plotseling een fijn stemmetje aan z'n oor klonk, dat hem toefluisterde: ,,Ga naar huis en trek de schoenen aan die onder je bed staan." Dolf was een en al verbazing toen hij dit hoorde, want. hij begreep niet wie dat gezegd kon hebben, geen mensch zag hij, en hij wist niet be ter dan dat dieren konden spreken. Dus dacht hij dat hij gedroomd had en bleef kalm zitten, tot hij opeens weer dat zelfde stemmetje hoorde, dat hem toeriep: „Dolf! Ga naar huis! en doe de schoenen aan die onder je bed staan, dat zijn schoe nen door ons zwartmutsen-kabou- ters gemaakt en die je veel geluk zullen brengen." Ten tweede male dacht de jongen dat hij gedroomd had en bleef weer zitten, maar nu hoorde hij toch weer de vreemde stem en toen hem gezegd werd: „ook je ouders zullen dan veel geluk beleven!" toen kon hij toch niet langer blijven zitten en ging naar huis, onder weg steeds nadenkend over het vreemde voorval. Thuis gekomen liep hij terstond naar zijn bed toe en jawel, daar stonden twee mooie schoenen, zoo mooi als Dolf z'n heele leven lang niet gezien had; en ook veel en veel mooier dan de vuile klompen die hij zelf aan had. Toen Dolf z'n klompen uitgedaan had en de nieuwe schoenen aantrok, kwam z'n moeder kijken wat hij toch deed. Wordt vervolgd.) APRii.;/ 25 April. Lente! De wind is als een zalfje zoo zacht; de zon warm-teeder. 't Is dat ik mijn goeden vader, toen ik de wereld inging, beloofd heb, nooit een vers te maken, want anders beging ik er nu een. Lies- beth bemerkt niets van dat alles. Haar oogen zijn troebel als het water, waarmee de nieuwe schoonmaak ster uit 't oude kolenhok terugkeerde Liesbeth noop te mij dezen morgen tot assistentie en wanneer 't niet was geweest, dat ik haar in onberaden ijver, bij het stofvrij maken van het karpet, met den mattenklopper op haar vingeren getikt had, dan zou ik de zegeningen van de herboren natuur niet voor den namiddag als nectar op mijn tong geproefd hebben. 26 April. Waar gaan we heen? Als een slag op mijn hart was het berijmde gemeenteraadsstuk te Utrecht. Wie rijmt er nu anders in Holland dan jon gelui, die geen geld hebben om hun haren te laten knippen en zoo sentimenteel poeslief willen zijn, dat ze met fluweelen buisjes in het maanlicht loopen. O, vroede vaderen, hoe diep is uw val; is 't al niet erg genoeg, dat al wie Utrecht zegt, aan dom denkt? In treurige stemming naar het „Varken met de Si rene" gewandeld, waar ik door Breeduitstra getroost ben, „Wees blij, dat ze aan het rijmen zijn geslagen in de gemeenteraden", zei die, „tot nu toe deden ze in die instellingen te veel aan ongerijmdheid." Volgens de laatste geruchten staat het vast, dat bij aftreden van den tegenwoordigen Utrechtschen burge- vader, de burgemeester van Hilversum, mr. Paul Rey- mer, zijn opvolger wordt. Die zal de voetstappen van zijn voorganger waardig drukken! 27 April. Voor dag en dauw op. Sinds Liesbeth haar eigen groenten Weckt, is ze een voorstandster van vroeg opstaan; vooral in den schoonmaaktijd. Mij werden eenige bezigheden in den kelder opgedragen. Den geheelen morgen nagedacht of ik steken in mijn zijde, zinkingen op de hersenen of verstuiking van pol sen zou voorwenden, doch bij 't ontbijt, las Liesbeth op veelzeggenden toon een bericht voor van een Duit- sche vrouw, die haar man met twee bijlslagen geveld had. Onverwijld aan het werk getogen; de bijl begra ven naast den rozenboom, 28 April. Met Krimp van Duimen, die een vrij kaart over had, naar een film met lezing over Zuid- Oostelijk Guinea geweesb Geweldig, geweldig! Wat een natuur! Wat een menschen! Wat een gebruiken en wat een toestanden! De kouwe rillingen liepen langs m'n rug, als ik die mannetjesputters naar me grijnzen zag. Overigens redzame kerels, Ze hebben wel iets van de Duitschers, die ook immer verklaren: „wir machen alles selbst". Ontzettende verhalen deed de spreker over het kan nibalisme en het koppensnellen in het district Delto, waar de blanken hun beschaving nog niet hebben kun nen brengen. „Dan wordt dat toch hoog tijd", fluis terde ik tegen Krimp. „Ja", zei die, „daar zouden ze van opknappen." Hoe boften bijv. die negers onder Fransch bestuur, nauwelijks was de wereldoorlog uit-

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 13