2
ONS ZEELAND
1 Nov. 192! ontnam een sterke windvlaag
Deze week is het zilveren jubileum van de „De Ruijterschool te Vussingen op aan te lerseke den toren,
zeer feestelijke wijze herdacht. In ons volgend nummer komen we op dit Thans is men bezig om de kerk van een
jubileum nader terug. Thans volstaan we met een herinnerings-foto, waarop de nieuwen toren te voorzien,
eerste steenlegging der school op 23 Maart 1907, door Prins Hendrik, in beeld
is gebracht.
waarop Z. Vlaanderen oeconomisch toch inderdaad ge
heel is aangewezen. Wij moeten op de snelste wijze
langs de beste wegen daar in het hart des lands kunnen
komen. Ook de spoorwegverbindingen dienen zoo goed
en veelvuldig te zijn, dat men behoorlijk en snel zijn
handelszaken kan doen. Bij de regeering moet onver
moeid aangedrongen worden dit alles te bevorderen zo°-
veel zij kan. Ook langs den weg van internationale
tractaten. Voor Z. Vlaanderen zou zeker m. i. een eco
nomisch tractaat met België moeten worden afgesloten.
De historie en de natuur wijzen het land aan als een
geografisch en oeconomisch geheel met Vlaanderen.
Men moet niet kunstmatig dat tegenwerken, maar de
staatkundige grens, grens latende, toch geen oecono-
mische scheidslijnen laten bestaan. Kan dat het gevolg
zijn door een nieuw tractaat met België, dan zoude
ook een plaats als Terneuzen voor wat zijn handel
betreft, er boven op komen en zou de welvaart voor dat
deel van Zeeland verzekerd zijn, hetgeen een gunstige
terugslag zou hebben op overig Zeeland. In overig
Zeeland is ruimer inzicht tegenwoordig en meer
energie op landbouwgebied dan in Z. Vlaanderen, naar
het schijnt. Maar de daar wonende, arbeidzame be
volking zal zich spoedig genoeg kunnen opwerpen als
zij deugdelijke leiding krijgt en onderling geharrewar
en politieke verdeeldheid op vakgebied laat vallen.
Eenheid van optreden is dringend noodig. Vooral in
Zeeland, waar zoo weinig menschen, die leiding kunnen
geven, op onderscheiden gebied zijn. Deze moeten
vereenigd zijn in één bond, in één vereeniging..
Zeer te betreuren is het ook dat zooveel intellec-
tueele, op allerlei gebied dieper studie gemaakt heb
bende Zeeuwen, Zeeland hebben verlaten en jongere
krachten door familie-ervaring en eigen ervaring de
ouderen niet kunnen vervangen of bijstaan. Hierdoor
komt er veel aan op enkelen, wier werkkracht toch ook
vanzelf grenzen heeft. Daaraan is het ook wel toe te
schrijven dat in de Staten en Raden niet voldoende
leidende personen met wetenschap en degelijke kennis,
ruim inzicht en onafhankelijk oordeel, zitting kunnen
nemen. Vele, het algemeen belang rakende besluiten
dragen hiervan het kenmerk. Het is niet ieder gegeven
te besturen of leiding te geven. Daarvoor is geen ge
wichtigdoenerij noodig, maar gioote kennis en weten
schap; wetenschap ook omtrent land en volk en toe
standen op allerlei gebied, doorzicht in wat worden
moet, stuwkracht ter ontwikkeling en ondanks tegen
stand of verguizing een onverpoosd doorwerken en vol
zelfverloochening zich geven aan het publiek welzijn.
Maar er zijn ook noodig menschen, die hen, die van
rechtswege en als het ware bij Gods gratie hun leiders
zijn of moeten zijn, vertrouwen en volgen en hun denk
beelden mede willen toepassen en die niet in beter-
weterij of voortdurende critiek, waaruit dan ook ge
boren, belemmerend en voor de groote massa verwar
rend werken en de gedachten brengen bij onderge
schikte punten of op zijpaden, die voor hoofdpunten
en wegen dan door de kiezers worden aangezien.
Slechts wie wel onderscheidt, wel leert.
Elk volk heeft zijn eigen toekomst voor een groot
deel in handen. Zoo ook het Zeeuwsche. Wanneer men
zich weet op te heffen tot hooger gemeenschapsgevoel
en plicht en verantwoordelijkheid, gewapend met meer
dan oppervlakkige kennis van zaken, die men geroepen
is of zich geroepen acht te behartigen, en zich gaarne
ten deze naar wie door studie en ervaring geacht moe
ten worden dieper inzicht en ruimer blik te hebben
regelen, dan zal Zeeland wel vooruitgaan. Dan zullen
de leiders van het maatschappelijk leven, zich gesteund
wetend, met meer ambitie zich kunnen geven. Dan
zullen ook jongere Zeeuwsche krachten, zoodra zij tot
eenige ontplooiing zijn gekomen, niet wegtrekken en
het terrein overlaten aan minder geschoolde of van
elders gekomen mannen.
Geschiedt dit niet, dan zie ik de toekomst van ons
Vervolg op blade. 4