16
uNS ZEELAND
De permanente Zeeuwsche schoonmaakwoede in beeld.
hebt! Geesten en heksen: gced cm kinderen naar bed
te jagen! Het zou waarachtig goed voor je zijn, als
je eens alleen een heelen nacht met die mummie op
gesloten werd, dan zou je al dien onzin wel afleeren.
Wie dood is, is dood en daarmee afgeloopen.
Hij ging naar de deur, maar zijn vrouw vloog op hem
toe en klemde zich aan zijn arm vast.
Arnold, Arnold! snikte ze, ga niet weg. Je
weet niet wat je me aandoet. Ik weet wel, dat het kin
derachtig is, maar ik kan er niets aan doen, blijf als
jeblieft thuis.
De man probeerde zich los te maken. Mabel, doe
niet zoo tragisch. Je moet dien angst maar eens en
voor altijd afleeren.
Half huilend liep Mrs. Trefusis de kamer uit en liet
haar man in zijn „studeerkamer" achter. Grommig over
wat hij de achterlijkheid van zijn ega noemde, zette
hij zich weer in zijn stoel' hij wilde het zichzelf niet
bekennen, maar hij kon na haar wilden uitval het toch
niet van zich verkrijgen om nu zóó maar de deur uit
te loopen. Hij stak een groote sigaar aan het half
opgerookte fragment van de vorige had hij in zijn er
gernis weggesmeten en terwijl hij daar zoo in zijn ge-
makkelijken stoel zat weggedoken, lieten de gevolgen
van de lange wandeling in den zomerzonneschijn en
de ve^ toddy's die hij tot lafenis had genomen, daar
na zich gelden. Zijn oogen sloten zich, hij gleed weg
in de duistere afgronden van een zomeravondtukje na
een goed diner!
Terwijl Arnold Trefusis door den geurigen zomer
nacht wandelde, kreeg hij een onweerstaanbare neiging
om die oude mummie eens te gaan opzoeken. Hij ver
snelde zijn pas en het duurde niet lang of hij stond
voor het museum. Hij zag tot zijn groote verbazing,
dat de deur niet alleen niet op slot was, maar zelfs iets
aan stond. Zeker een nalatigheid van de oppassers;
daar zou hij morgen eens werk van maken! Hij stapte
naar binnen. In het midden van het gebouw was een
hall, waarop verscheidene zalen uitkwamen; in de eer
ste zaal van de rechterhand bevonden zich de mum
mies.
Wat was het overal stil! Als hij hier heel lang bleef,
zou hij waarachtig ook een unheimisch gevoel krijgen,
moest hij zichzelf bekennen. In het heldere maanlicht
zag hij de kist van de „nieuwe mummie", maar toen
hij naderbij kwam, ontdekte hij opeens dat het om
hulsel ledig was! Het eerste oogenblik was hij ver
bijsterd en stond hij met starende oogen in de kist te
kijken, terwijl hij zijn hart tegen zijn lippen voelde
tOHOEFSMI
Dorpstafereeltje in Koudekerke.
kloppen. Toen werd hij door een doden angst aan
gegrepen. Hij rende, zooals hij in zijn leven nog nooit
gerend had. Hij had maar één verlangen: om zoover
hier vandaan te komen als hij maar kon!
Hoe lang hij zoo voort holde, hij wist het niet; maar
opeens hoorde hij voetstappen en de geur van een goede
sigaar drong in zijn neusgaten en met een intense op
luchting zag hij de massieve gestalte en het vriende
lijke gezicht van Dr Hobbs, den goedhartigen reus, den
vriend van iedereen in het dorp.
De mummie, kerel! De mummie! hijgde Arnold.
De priester is er van door! Hij is er niet meer,
versta je me niet? Laat me niet in den steek, dokter!
O, God! Het is waar, ik bezweer het je, ik.
Maar de kalme, sonore stem van den dokter
viel hem in de rede.
Mijn beste man, wat scheelt je? en hij pakte
den ander bij den arm.
Kom vriend, kalmeer eens wat. Je ziet zoo wit
als een doek. Kom nou! Kom nou! en hij klopte hem
op den schouder als een kind. Ga daar op die bank
zitten en vertel het me dan eens kalm.
De kalmte die van den dokter uitging, miste zijn
uitwerking niet en toen Arnold Trefusis wat bedaard
was, deed hij zijn verhaal.
Dr. Hobbs had zwijgend toegehoord, terwijl hij zoo
nu en dan zware rookwolken uitblies en knikte. Toen
de ander uitgesproken was, zei hij:
Nu, dan zullen we samen eens gaan kijken of
die mummie werkelijk verdwenen is.
Hij is er niet, ik weet het zoo zeker als twee
maal twee vier is.
Dat wil ik dan zelf ook wel eens zien. Kom mee.
Toen ze bij het museum kwamen, zei de dokter:
Kijk, Trefusis, je hebt de deur opengelaten en
er gaat iemand naar binnen. Een groote, magere vent,
daar bij de deur, zie je hem? Nu is hij er in, wat zou
bet zijn?
Ik zie niets, je vergist je toch niet met de scha
duw?
Ik zou zeggen van niet, maar mijn oogen zijn
niet meer wat ze waren, maar ik meende vast en zeker
dat ik iemand zag bewegen. Maar we zullen gauw
genoeg kunnen weten of het een dier of een oppasser is.
Een oogenblik later waren ze in de mummie-kamer.
Alles was doodstil en ze hielden hun adem in om
elk geluid goed te kunnen hooren. De maan scheen nog
helder door de smalle glas-in-lood-vensters en tee-
kende licht en schaduw scherp af op de voorwerpen in
Vervolg op bladz. 18