AMI VER
8
ONS ZEELAND
'XWADtmütój&S
SLmt&Sm
.kt-4
Het Doodsbericht
door
J. P. B a 1 j
(Vervolg.)
Struiken stonden er genoeg, maar daaraan zaten
zooveel groote doornen, dat hij spoedig z'n heele
lichaam open gekrabd zou hebben en dan nog geen
voldoend aantal takken zou hebben om hem drijvende
te houden.
Dus een vlot maken, leek wel vergeefsche moeite.
Zwemmen kon Dolf ook niet, want op de heide leerde
je dat niet; lange stelten maken was al even onuit
voerbaar als het vlot.
Eenden waren er niet, evenmin als visschen.
Dolf peinsde en peinsde, maar vond geen oplossing.
Hij begon te huilen van verdriet, dat hij maar geen
middel kon vinden, het begon al nacht te worden, en
de arme jongen dacht niets anders dan dat hij den
volgenden morgen wel weer naar huis terug zou moeten
keeren.
ÏHfT r-Oé&R VAM veR.Wrf r.|
Al peinzende zonk zijn hoofd op z'n borst en zou
hij haast in slaap gevallen zijn als hij niet toevallig
naar z'n schoenen keek, wier zilveren gespen hem
tegen schitterden. Hij betastte ze met z'n handen, en
dacht er opeens aan hoe droog z'n schoenen bleven
toen het zoo hard regende, Nu had hij misschien de
oplossing gevonden!
Aanstonds sprong hij op, trok z'n schoenen uit en
wilde al direct de proef nemen of hij nog werkelijk
het meer zou kunnen oversteken. Snel bond hij z'n
schoenen om z'n nek en sprong in het water en zie
z'n hoofd bleef boven water en hij kon nu door zwem
bewegingen te maken, spoedig vooruit komen in 't water.
Je kunt begrijpen hoe blij Dolf was. Hij klauterde
nu gauw aan den kant en ging slapen als een roos*
om den volgenden morgen direct na 't ontwaken den
tocht door 't meer te ondernemen. Wordt vervolgd.)
zs-w
Met starre oogen keek ik naar de advertentie, ter
wijl mijn bevende handen de verkreukelde krant glad
streken. En als door een waas las ik opnieuw: Heden
overleed plotseling. Jan Hendriks. op dertig
jarigen leeftijd. Dan volgde een rij familieleden,
en geheel onderaan stond: Bussum, Februari 1928!!
Minutenlang zat ik gedachtenloos op het berichtje
te staren, waarvan de zwarte lettertjes als kleine dui
veltjes voor mijn oogen dansten, eer het tot me door
drong, dat ik hem dus nooit meer zou zien, dien stoe-
ren, stevigen kerel, de vroolijkheid in persoon, één van
die naturen, die zich door hun vroolijkheid en onbe
zorgdheid dikwijls in muizenissen steken, maar er door
hun goedrondheid ook altijd weer uit weten te kómen-
Een koude rilling liep mij over den rug, toen ik de
krant van me afschoof. Fel trof mij het tragische van
Jan Hendriks' dood, zijn plotselingen dood, dat stond
cr immers. En dat móést ook wel, want gisteren nog
had ik een kort briefje van hem gekregen, waarin hij
me zei, dat hij me vanavond even dacht op te zoeken,
om het verschil, dat kort geleden tusschen ons ont
staan was ook weer door een nonchalance van zijn
kant veroorzaakt uit den weg te ruimen. Jan moest
dus plotseling ziek zijn geworden, of had misschien
een ongeluk gekregen. En ik verweet me zelf, dat ik
zoo licht geraakt was geweest, en dat ik geen rekening
had gehouden met zijn tekortkomingen, zijn hebbelijk
heden. In stilte moest ik mijzelf bekennen, dat ook ik
wel eenige schuld had, dat ik een mildere, soepeler
houding had kunnen aannemen, welke de oneenigheid
voorkomen zou hebben.
Nu was de arme kerel dood, en het speet me, dat
ik hem niet voor het laatst vriendschappelijk de hand
had kunnen drukken, hem nog eens in de altijd vrien-
delijk-lachende oogen had kunnen kijken, als vriend
tegenover vriend.
Want bij al zijn kleine en groote gebreken was Jan
een dood-goeie kerel geweest, hartelijk, joviaal, altijd
bereid je te helpen, waar hij kon. In gedachten zie ik
weer zijn goedlachsch, bolrond gezicht voor me, zijn
onafscheidelijke lijfpijp in den mond, groote rookwol
ken uitpuffend. En onwillekeurig haal ik den neus op
om den geur van de tabak op te snuiven, zoo werkelijk
was het beeld, dat ik me voor oogen getooverd had.
En ik zie hem weer met zijn bekende nonchalanca zijn
pijp uitkMppen tegen één der tafelpooten, een gewoon
tegebaar, dat hij niet kon afleeren. Ik had er geld voor
over, als ik hem dat nog eens in werkelijkheid kon zien
doen!!
En steeds meer zijner gewoonten komen mij voor
den geest, zijn ongedurigheid bijvoorbeeld, waardoor
hij geen vijf minuten achter elkaar op een stoel kon
blijven zitten, doch steeds maar heen en weer door
Vervolg op bladz. 13