ONS ZEELAND 5 gen werd, zoodat we ook in 1446, 1648, 1649 en 1650 van vijf arenden lezen. In de tweede helft van de ze ventiende eeuw waren er afwisselend twee, drie en vier, die bij den concierge van „de Roode Leeuw" in den kost waren. In 1700 was er weer maar één arend, voor wiens onderhoud de stads-kamerbode 8 ont ving. Af en toe werden er aangekocht, zoo o.a. tus- schen 1761 en 1769 niet minder dan zeven, maar op het laatst der achttiende eeuw was er slechts een in het arendshuisje meer over. Het gebruik hield tot in het midden der vorige eeuw stand, en sommige zeer ouden van dagen herinneren zich nog wel, de arenden te hebben zien wegkwijnen in het kleine, veel te lage gebouwtje, waar de arme dieren gevangen werden gehouden, toen dierenbescher ming nog een onbekend begrip was. In reisbeschrijvin gen uit deze en de beide voorgaande eeuwen vinden we dit eigenaardige Middelburgsche gebruik meer dan eens vermeld. In de negentiende eeuw hadden de sla gers uit de Vleeschhall de verplichting, de dieren te voeden, maar de wijze waarop ze zich daarvan kwe ten, zou onze goedkeuring moeilijk kunnen wegdragen. Gelukkig raakte omstreeks het midden der eeuw deze oude gewoonte in onbruik, en na den dood van den laatsten arend bleef het huisje leeg staan. Toen in het najaar van 1858 het stadhuis geschilderd zou worden, stelden B. en W. in de raadszitting van 20 October voor, om bij deze gelegenheid het arendshuisje te doen afbreken „en zulks, vermits dit alvorens niet onbelang rijke herstellingen zal behoeven, hetgeen, als in den laatsten tijd buiten gebruik, niet wenschelijk moet ge acht worden, anderdeels, doordien het geheel in strijd is met den verderen bouwtrant van het gebouw zelf en dit als het ware ontsiert." De Raad kon zich met dit voorstel vereenigen en het huisje werd afgebroken. Maar de herinnering aan het oude gebruik bleef in Middelburg voortleven. Dit kwam duidelijk aan het licht, toen de Middelburgsche Courant in 1920 een Aprilgrap uithaalde met haar lezers, en in een van haar nummers aankondigde, dat op 1 April een tweetal arenden te Middelburg zouden aankomen, om naar het oude gebruik in een kooi voor het stadhuis geplaatst te worden. Het bleek dat de Middelburgers zoo vertrouwd waren met dit denkbeeld, dat velen het bericht zonder eenigen argwaan lazen, en enkelen zelfs naar de Markt gingen kijken, of op nog erger wijze er in liepen, niet beseffende dat oude ge bruiken, wanneer ze eenmaal in onbruik zijn geraakt, niet maar zonder meer kunnen herleven. BISëi™ We waren met ons vieren naar de voetbal-match ItaliëFrankrijk geweest. Ik wil er maar rond voor uit komen, 't was mijn entrée op voetbal-gebied. Ik ging er heen. om er geweest te zijn, om te kunnen zeggen, ik was óók in het Stadion. We hadden beste plaatsen, het was zalig weêr en de stemming hoogst geanimeerd. Mijn andere en veel betere helft lei me in korte en krachtige woorden, zooals mannen dit kunnen doen, de geheimenissen van het voetbalspel uit en in no time Het doet ons genoegen deze week een foto te kunnen plaatsen van een groep Zeeuwen die buiten de provin ciale grenzen zijn gegroeid. Het is de zangvereeniging „Zeelandia" te Rotterdam, die op het nationaal zang concours te Sliedrecht de 2e prijs behaalde. Bravo Rotterdamsche zingende Zeeuwen. wist ik het Fransche doel te onderscheiden van het dito Italiaansche, herkende ik den rechtsbinnen, sprak mee over een prachtig schot, annonceerde een straf- schot, sprak met de noodige arrogantie over een énorm tempo, of betreurde een schot over inplaats van in het doelnet. M'n sympathie was voor de Franschen, waarschijn lijk doordat m'n kennissen-aantal van die nationaliteit grooter is. Ik klapte m'n handspieren bijna kapot, toen de Fransjes na zeventien minuten 20 stonden. Ik vond mezelf reusachtig enthousiast en het gezel schap waar ik mee samen was, keek verbaasd toen ik me liet verleiden tot eenige bravo's! Maar achter me zat een ras-echte Italiaan, die alle geloof aan m'n eigen vurig enthousiasme den bodem insloeg. Hij had een Italiaansche vlag in de handen, waar mee hij over m'n onschuldig bolletje wapperde, als een van z'n landgenooten een mooi schot maakte. „Bravo Bernardini!" loeide hij. „Bravo, bravo!!" 't Was echter nog kinderwerk, toen 't voor de Fran schen 20 stond. Ik dacht dat ik den vurigen, donker-oogigen Italiaan op m'n rug zou krijgen, toen de linksbinnen van de Italianen den achterstand met een prachtig schot tot 21 verkleinde. „Rossetti! Rossetti!gilde hij en er was een ver- teedering in z'n stem, die werkelijk aandoenlijk was. De vlag wapperde als de roode lap van een stieren vechter. Een minder goed schot doet hem teleurgesteld iets mompelen, dat lijkt op „wratten" en ik begrijp niet wat hij bedoelt, maar als een tijdje later hun linksbinnen door een juweel van 'n schot de partij gelijk maakt, versta ik hem beter, want m'n gehoorvlies trilt bij z'n woeste kreten van: „Levratto! Levratto! bravo, bravo, bravo!!" Enthousiasme is aanstekelijk! Voor me zit een al grijzende Engelschman, correct gekleed in grijs cos- tuum, clean shaven, op z'n grijze bol een zwart sport petje met zoo'n dwaas steeltje er boven op. Het petje past heelemaal niet bij 's mans overige strengheid. Bij de eerste tijgerkreten van m'n Italiaan kijkt Al bion verstoord om. Hij mompelt iets en het lijkt of hij iets weg kauwt. Maar als de Italiaan in opperste verrukking de na-

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 5