DAG
VI
m ZUDtWIM)
'Xu/ADrmutój&s
ONS ZEELAND
13
(Vervolg).
Maar na veel moeite lukte het hem toch, een beetje
regelmatig vooruit te komen. Brrr.... wat was dat
toch vreemd, al dat water en je werd er zoo nat van.
en wat had hij toch een honger je weet, hij had
sinds den vorigen dag nog niets gegeten! Nauwelijks
had Dolf dit zoo zachtjes gezegd, of zie, daar kwam
een vogel aangevlogen, die een grooten appel in z'n
bek droeg; vlak bij hem liet de vogel zich zakken,
duwde den appel in Dolfs mond en vloog weg.
Dit is aardig, dacht Dolf, en natuurlijk at hij zoo
gauw mogelijk den appel op en het was nu net of hij
zich heel wat prettiger gevoelde en ook krachtiger was,
en het duurde nu ook niet lang meer of Dolf was aan
den overkant van het meer van Vernuft gekomen.
PO L F&ÊRE iKTOEOEfÈK.
r
,,Wat nu gedaan?" dacht Dolf en meteen bekeek hij
zich van onder tot boven, ,,wat ben ik toch nat ge
worden, weet je wat, ik ga me uitkleeden, m'n goed
drogen in de zon en onderwijl zal ik eens zien of ik
niet een of ander paadje vind dat me verder zal bren
gen, want hier kan ik natuurlijk niet blijven."
Zoo gezegd, zoo gedaan, hij trok z'n goed uit, legde
dat in de zon en ging zelf eens kijken of hij niet een
geschikt paadje zou kunnen ontdekken. Al zoekende
was hij wat van het plekje waar z'n goed te drogen
lag, weggeloopen, en opeens bemerkte hij dat hij toch
wel wat al te ver het bosch ingegaan was, hij had ten
minste moeite zijn kleeren weer terug te vinden, maar
wat was dat? inplaats van z'n gewone goed, lag daar
een prachtig fluweelen buisje met zilveren gespen, en
een grooten witten kraag, terwijl inplaats van z'n
gewone korte broek, er een lange broek lag, zooals wij
die dragen, dus die om de kuiten en dijen gespannen
staat. En tot slot lag er een beeldig mooi, zwart flu
weelen mutsje met groote veeren.
Wordt vervolgd).
APRIL
11. j
6 Juni. Tante Louise uit Brussel is hedenmorgen
gearriveerd. Niet voor de Olympische Spelen. Ze is
tachtig en interesseert zich niet voor sport, evenmin
als vroeger. Ik herinner mij nog als gister, hoe ik haar
eens naar een grooten voetbalwedstrijd heb meegeno
men. Het eerste wat ze zei was: ,,Wat doen al die
mannen in die rooie broeken daar?"
„Die willen een bal tusschen die twee palen schop
pen, tante," zei ik.
„En die mannen met die witte truien?"
„Die willen dat niet hebben."
„En waarom zijn al die menschen hier?"
„Die kijken daar naar!"
„0," zei tante; schudde haar hoofd en nam mij mee
naar buiten.
Sindsdien oppert tante Louise booze bedenkingen
over elftallen en hun bewonderaars.
Vanmiddag moest tante ons tuintje bezichtigen. Ze
vond gras een sterke, frissohe en dankbare tuinvulling,
mits het niet de perken te buiten ging en kort gehouden
werd.
Liesbeth keek me verwijtend aan. Ben aan 't snijden
en wieden gegaan. Over 'n wenk van 'n suikertante,
mag men geen gras laten groeien!
7 Juni. Vanmorgen triestig; vanmiddag schitte
rend weer. Zag Breeduitstra in 'n flanellen pak voorbij
gaan. Ik wilde hem iets vragen. „We gaan met tante
wandelen," zei Liesbeth. Ik keerde op mijn schreden
terug. We hebben gewandeld. Liesbeth met tante en ik
met Jossie. In 't eerste stadium moest ik dit jong-
mensch bij zijn nekvel uit plantsoenen, van waterkan
ten enz. halen; in 't tweede stadium schopte hij kie
zelsteentjes in mijn lage schoenen en in het derde sta
dium hing hij letterlijk aan mijn hand. Kwam hijgend
thuis.
„Kun jij nu begrijpen, dat er mannen zijn, die nooit
met vrouw en kinderen gaan wandelen?" vroeg tante.
„Jawel," zei ik.
„Wat meen je?" begon Liesbeth.
„Ik wou zeggen, dat dit eigenlijk toch geen goeie
echtgenooten zijn!" viel ik vredelievend uit!
„0, zoo!" zei Liesbeth.
8 Juni. Buiig binnenshuis, zoowel als buitenshuis.
Tante Louise, die erg beeft, heeft ons allerbeste
servies bewonderd. Ik kreeg de schuld; 't is mijn tante.
Heb vanmiddag alleen met haar gewandeld. In de
Kerkstraat wilden wij oversteken teen juist mijnheer
Potvisch op zijn rijwiel aankwam. De man lichtte reeds
be'eefd zijn hoed, toen tante een kreet slaakte en nog
voor mijnheer Potvisch passeerde, naar de andere zijde
der straat liep. Plotseling bedacht ze zich en week
met mijnheer Potvisch naar links om terstond met zijn
voorwiel weer naar rechts te deinzen. Tienmaal her
haalde zich dat; Potvisch stond te balanceeren als een
circus-acrobaat en zweettedan wierp tante zich
voor zijn fiets onder de kreet: „overrijd me dan maar!"
„Hofman", bulderde Potvisch, die 't eerst stond.
„Nooit!" riep ik, „heb je dan niet gelezen, dat die Uru-
geesche voetballer juist door Hofman buiten Westen