Hoe men elders lacht. f 'ii 1^. fi Wie is dat toch, daar voor me uit. Ik ken haar, geloof ik. Kijk, dat is curieus. Ze draagt den mantel van m'n vrouw. De hoed van mijn dochter.. De parapluie van mijn moeder! Wel dom van me! Dat had ik toch wel kunnen raden. Het is onze meid! bs&kMjwf.iiSÊ/ A S'' V;iw -4 Vriendelijke oude heer „Ik hoorde laatst dat doktoren tegenwoordig blindheid kunnen genezen met electriciteit." Bedelaar (verontwaardigd) „Wat ze al niet doen om een arm mensch z'n broodwinning af te nemen!" (Passing Show). Dame: „We hebben de advertentie gelezen, waarin dit huis te huur werd aangeboden, en wilden het gaarne zien." Eigenaar: „Ja, ziet u, nadat wij de advertentie van den makelaar gelezen hebben, zijn we besloten er zelf te blijven wonen." .'All (J (HE SCiREflH of Ra k ft A Kleine jongen tot zijn vader, die officier is: „Zeg paps, krijgt U nu bij Uwe bevordering ook zoo n mooi pakje?" (Passing Show). Het kleine mannetje: ,,Ik vrees dat U op mijn plaats zit." De reusachtige vechtersbaas „U hebt heelemaal niks te vreezen, als U maar dadelijk uitrukt." (Passing Show).

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 20