Hoe men
elders lacht.
f
'ii 1^. fi
Wie is dat toch,
daar voor me uit. Ik
ken haar, geloof ik.
Kijk, dat is
curieus. Ze draagt
den mantel van
m'n vrouw.
De hoed van
mijn dochter..
De parapluie van
mijn moeder!
Wel dom van
me! Dat had ik toch
wel kunnen raden.
Het is onze meid!
bs&kMjwf.iiSÊ/ A
S'' V;iw
-4
Vriendelijke oude heer „Ik hoorde laatst dat doktoren
tegenwoordig blindheid kunnen genezen met electriciteit."
Bedelaar (verontwaardigd) „Wat ze al niet doen om
een arm mensch z'n broodwinning af te nemen!"
(Passing Show).
Dame: „We hebben de advertentie gelezen, waarin dit
huis te huur werd aangeboden, en wilden het gaarne zien."
Eigenaar: „Ja, ziet u, nadat wij de advertentie van
den makelaar gelezen hebben, zijn we besloten er zelf
te blijven wonen."
.'All (J
(HE SCiREflH
of Ra k
ft A
Kleine jongen tot zijn vader, die officier is: „Zeg paps,
krijgt U nu bij Uwe bevordering ook zoo n mooi pakje?"
(Passing Show).
Het kleine mannetje: ,,Ik vrees dat U op mijn plaats
zit."
De reusachtige vechtersbaas „U hebt heelemaal niks
te vreezen, als U maar dadelijk uitrukt."
(Passing Show).