ONS ZEELAND Het drama in de pastorie of de Predikantenmoord te Driewegen in 1687 De vereeniging van „Oud-leerlingen der Rijkslandbouwwinterschool te Goes" heeft de vorige week de 25ste verjaardag gevierd. Leden en genoodigden herdachten dit jubileum in het Schuttershof te Goes met een vergadering en een feestmaal. weer kon varen. Met [gezamenlijke krachten en veel moeite gelukte het ons, het zeil halverwege te hijschen en het schip weer aan het varen te brengen. En toen de menschen aan den wal, die ons al opgegeven had den, zagen hoe we ons zelf trachtten te helpen, kwamen ze ons te hulp, en zoo geraakten we weer aan land." Dit incident verhinderde overigens niet, dat Dürer een goeden indruk van Zeeland meenam. Zeeland is mooi en vriendelijk," schrijft hij, ,,en wonderbaar om te zien, vanwege het water, want dat ligt hooger dan het land." Vooral Middelburg beviel hem, ,,een goede stad, die een zeer schoon raadhuis heeft met een kos- telijken toren, en men vindt er vele kunstwerken." Van deze noemt hij met name het steenen koor en het bi- zonder mooie koorgestoelte van de Abdijkerk even eens door brand vernietigd. Ook roemt hij het schil derachtige aanzien van de stad, maar we hooren niet, dat hij er schetsen gemaakt heeft. Wel viel den waard, bij wien hij te Arnemuiden logeerde, de eer te beurt om door hem uitgeteekend te worden. 's Maandagsmorgens in de vroegte licht men het anker en vaart naar Veere en vervolgens naar Zierik- zee. Maar hier wacht het gezelschap een teleurstelling; dezelfde storm, die hun op de reede van Arnemuiden zulke benauwde oogenblikken had veroorzaakt, had ook aan de kust van Schouwen gewoed en het zee monster, dat menschenhanden niet konden vervoeren, weggeslagen. Meer hooren we niet van Dürers Zeeuwsche reis. Over Bergen op Zoom keert hij naar Antwerpen terug, waar hij Vrijdag na Sint Lucia (14 December) aankomt en zijn vrouw verblijdt met de mooie Brabantsche muts en het verhaal van zijn redding uit doodsgevaren. J) Albrecht Dürer's Tagebuch der Reise in die Nie- derlande. Herausgegeben von Friedrich Leitschuh (Leipzig, 1884), blz. 6971. (naar officieele bronnen bewerkt) door J. BIJLO. Het was Zondagavond 11 Mei 1687. De bewoners van het stille dorpje Driewegen waren reeds lang ter ruste. Ook in de pastorie, eenigszins afgelegen van de andere huizen van het dorp, was reeds alles stil. De neergelaten gordijnen en het uitgedoofde licht in het Comptoir (studeerkamer) van Dominé van der Velde bewezen, dat deze zich naar zijn slaapvertrek had begeven. De huishoudster, Tannetje Veth, had zich reeds een uur tevoren naar haar kamertje begeven, wetende dat haar meester in den regel 's Zondagsavonds tot tien uur in zijn studeerkamer zat te lezen en dan door nie mand gestoord wilde worden. Omstreeks 11 uren werd zij door geklop op het ven ster van haar kamertje, gewekt. Verschrikt ijlde zij naar de kamer van haar meester en deelde hem mede, ,,dat eenige quaadwillige en boosaardige menschen de glazen insloegen." Steekt een keers aan, Tan, dan zullen we even zien wat ze in 't sin hebben," beval de predikant. Terwijl zij de kaars aanstak, stond van der Velde op en wikkelde zich in zijn kamerjapon. Op het hooren rinkelen van zijn glazen zeide hij ,,wat schade is dat!" Terwijl zij nog een oogenblik op de kamer vertoefde, klonk tegen de ruiten der slaap kamer een vreeselijke slag, die de meid van schrik deed terugdringen. Oogenblikkelijk daarna volgde een geweerschot en de predikant zonk onder den uitroep: ,,0 God!" leven loos ter aarde.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 5