I "V- ^U/ADtmütóJ&S ONS ZEELAND 13 [Vervolg). Nu stond Dolf alleen, maar bang was hij niet, en waarvoor moest hij ook bang zijn, hij had nooit iets verkeerds gedaan. Langen tijd liep Dolf in de aange wezen richting, nu en dan eens een noot oprapend om z'n honger te stillen, of een paar boschbessen pluk kend, en eenmaal heeft hij, toen hij erg veel last van dorst kreeg, aan een bron gedronken. Het begon reeds langzamerhand donker te worden, en nog steeds liep Dolf door het bosch. Het was een heel groot bosch met hooge dikke boomen, die hunne voeten heelemaal be dolven hadden in een dikke laag mos. De wortels staken soms een heel eind boven den grond uit, en af en toe moest Dolf erg voorzichtig zijn om niet te vallen. N Z'rJ PAK. C>ol- F i Waar z'n weg naar toe leidde wist hij niet, want het bosch was zoo groot en de boomen stonden zoo dicht bij elkaar, dat je nauwelijks kon zien hoe twintig meter verder het pad liep. Toen het dan ook donker der begon te worden en de schaduwen der boomen zwaarder begonnen te worden, kon Dolf het pad haast niet meer zien en het duurde dan ook niet lang meer, of het was zoo duister in het bosch, dat hij, bang z'n weg kwijt te raken, maar besloot onder een hoogen eik te gaan liggen en te trachten wat te gaan slapen. Nou, daarvoor behoefde hij niet bang te zijn, want nauwelijks was Dolf gaan liggen, of een diepe slaap maakte zich van hem meester en weldra snurkte ons vrindje als een os. In z'n slaap bemerkte Dolf natuurlijk niet dat er nog iemand in het bosch was, maar toen hij den vol genden dag wakker werd en heerlijk uitgerust, zijn weg wilde vervolgen, zag hij ineens een paar boomen verder een meisje zitten huilen. Eerst kon Dolf z'n oogen niet gelooven, hij dacht dat hij droomde, maar toen hij naderbij kwam, zag hij toch heusch dat er een meisje zat. Wordt vervolgd). Ö.H'. mmm Scheiden tut Weh! Hiermee besluit ik dit mijn laatste babbeltje aan u. We hebben elkaar nooit gezien, u en ik, toch voelde ik me in m'n wekelijksch babbeltje na verwant aan de Zeeuwsche vrouwkes. lederen keer weer, a's ik aan m'n schrijftafel ging zitten, om het wcord tot u te richten, was het mij, of ik tot een kring goede bekenden sprak. En 't trof me altijd weer, als ik in onze hoofdstad een van die aardige Zeeuwsche vrouwtjes in nationaal- dracht tegen kwam, hoe ik het gevoel kreeg, of ik dichter bij haar stond, dan bij een vrouw uit een andere streek, die ook het nationaal costuym droeg. En daarom alle Scheiden tut Weh ook dit. Ik keek er mijn eerste babbeltje tot u eens op na, het was op 22 Januari 1927 en ik hield mijn openings rede! vlak het niet uit! met een mode-praatje. Welnu, ik zal als laatste woord tot u het dan ook maar hebben over al wat Madame la Mode voor dezen zomer decreteert. Ai mij! ik schrijf over luchtige, vluchtige zomer- kleeren en zit te bibberen in m'n „dot van crêpe Georgette". 't Is immers Juniari! Enfin, misschien als u deze mijne krabbels leest, koestert een warm zomerzonnetje ons. Het weer in Holland is als een vrouw, daar is alles mee gezegd. De allerliefste strand-japonnen liggen klaar bij de haute couture. Het zijn de witte kasha of flanellen robes, die zoo zeer en vogue zijn, maar die als achtergrond een strakke blauwe lucht en een stralende zon noodig hebben. Ik ben een optimiste en vertrouw, dat we dezen zomer ons deel aan warmte nog zullen krijgen. Daarom, mijne dames, twee witte modelletjes, waar in u er uit zult zien als een van die teêre snel-wiekende witte vlindertjes, die een verheugenis voor de oogen zijn. Van wit flanel is no. 1. Het rokje is nauw, glad en heeft een overslag. De jumper, die ver over de heupen valt, heeft rechthoekige figuren van wit-zijden stik sels. De mouw is nauw en glad. Een breede ceintuur van rood lakleêr zit op normale taillehoogte. Een van die aardige losgeknoopte zak doeken van witte zijde met een hel-rooden rand is losjes om den hals geslagen. Een wit vilten hoedje met smal rood zijden bandje completeert dit geheel. Het tweede model is mouwloos. Het is van witte kasha, heeft een nauw rokje, dat aan weerskanten in twee platte plooien uitloopt. Aan den zoom van dit rokje een bies van geruite zijde in hei-rood en wit. De jumper valt eveneens ver over de heupen, heeft een wirwar van geometrische figuren in witte zijde stiksels en een ceintuur van dezelfde zijde als de bies op het rokje. Van wit vilt is het hoedje, waar een los dasje om heen is gelegd van de geruite zijde. Een groote rol speelt dezen zomer het jakje. Eigenlijk behoort men er eenige te hebben, want het moet volkomen harmonieeren met de robe die er onder

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 13