16
ONS ZEELAND
vankelijk een gewillige speelbal was in handen van
zijn moeder en hare raadslieden. Van a'le deze was
het Concini, die de grootste macht uitoefende en de
teugels het langst in handen hield.
Hij werd achtereenvolgens markies van Anore, stad
houder van Amiens, Péronne, Mondidier en Royer,
opperstalmeester en maarschalk van Frankrijk, hoe
wel hij nooit een leger had aangevoerd. Zóó groot en
onbegrensd was de macht, die hem ten deel viel, dat
hij zelfs den schijn van het koninklijk gezag niet meer
ontzag. Juist dit zou, gelijk bij meerderen in zijn ge
val in den loop der geschiedenis is gebleken, zijn
ondergang worden. Wellicht zcu Lodewijk XIII, al
hoewel geerszins de stumperachtige jongeling, dien
men wel eens in hem geschelst heeft, niet de veer
kracht gehad hebben om zich tegen het verbond van
zijn moeder en Concini te verzetten, had men hem in
zijne koninklijke waardigheid niet dag aan dag belee-
digd. Hij werd geheel buiten de staatszaken gehouden;
geen ambtenaar .mocht zich rechtstreeks tot hem wen
den; steeds was hij door spionnen van Concini om
ringd, en had hij te lijden van den overmoed van for
tuinzoekers, die hem werden toegevoegd. En, wat nog
erger was, hij had nauwelijks geld om zijn koninklij
ken staat op te houden, terwijl Concini en zijn vrouw
in weelde brasten!
Aan 's konings zijde stond een edelman, Albert de
Luynes, een vriend, op wien hij bleek te kunnen ver
trouwen. Deze Luynes was eerzuchtig, maar, ook al
zou hij dat niet geweest zijn, dan toch waren de ge
dragingen van Concini wel in staat om ieders toorn te
doen ontvlammen. Vandaar, dat de Luynes, in overleg
met den koning, een plan beraamde om Concini ten val
te brengen. De koning wilde geen doodelijk geweld,
tenzij de maarschalk tegenstand mocht bieden. De
Luynes begreep den stand van zaken beter dan de
koning het begreep. Zou Concini in leven blijven, dan
zou te eeniger tijd de koningin-moeder er voor zorg
dragen, dat hij zijn invloed herwon, en dan zou het
gedaan zijn met allen, die hem hadden durven tegen
streven. Vandaar dat, toen Concini op 24 April 1617
door een als gewoonlijk talrijk geleide omringd, in het
Louvre aankwam, en Vitry, de kapitein der lijfwacht,
hem zijne gevangenneming aankondigde, hij onmiddel
lijk werd neergestooten, niettegenstaande hij niet den
minsten tegenstand bood. Dat men van het welslagen
van de gevangenneming geenszins overtuigd was, blijkt
wel uit het feit, dat de koning een dag te voren aan
de gravin van Soissons had doen vragen of, in geval'
dit noodig zou zijn, hij een vrijplaats kon vinden op
haar kasteel te Meaux. Maar de macht van Concini
bleek niet groot; het gejuich der garde: Leve de ko
ning! werd door allen overgenomen, en al nam men
militaire voorzorgsmaatregelen door geheel Parijs, dat
destijds met Frankrijk gelijk te stellen viel, zij bleken
overbodig. De wijze waarop de koning toeliet, dat men
zich gedroeg tegenover Concini's vrouw, ook al had
zij aan de plunderij van de staatskas van harte mee
gedaan, is niet bepaald koninklijk; gelijk bij den val
van eiken oppermachtigen gunsteling, werden dingen
gedaan, die uiteraard niet door den beugel konden.
De koningin-moeder was a's door den bliksem getrof
fen toen zij het nieuws hoofde; zij liet een onderhoud
met haar zoon vragen, maar deze weigerde halsstarrig
haar te zien.
Haar werd medegedeeld, dat zij in hare vertrekken
diende te blijven om de bevelen des konings af te
wachten, en op aandrang van Luynes werd zij van het
hof verwijderd. Als verbanningsoord werd voor haar
bestemd het kasteel te Blois, dat mooie, eerbiedwaar
dige kasteel, dat nog heden ten dage het kleine, aan
trekkelijke stadje, dat Blois gebleven is, overschaduwt.
Wanneer de reiziger van den kant van het station
komend, Blois binenrijdt, ziet hij, zoodra hij de brug
is overgegaan, een der gevels van het kasteel voor zich
oprijzen. Hij kan dan nog niet zien hoe massief en
omvangrijk de bouw van dit kasteel is; bouw, waaraan
achtereenvolgende souvereinen in achtereenvolgende
stijlen hebben gearbeid. Maar hem wordt dadelijk ge
wezen het historische raam, een der vele vensters van
dezen vleugel, waaruit Maria de Medicis is ontsnapt,
nadat zij nauwelijks twee jaren in deze ballingschap
had doorgebracht.
Toen Maria de Medicis haar gedwongen reis naar
Blois op 3 Mei 1617 aanvaardde, stond Lodewijk XIII
met zijn jonge gemalin Anna van Oostenrijk op het
ba'con van het Louvre te schertsen; hij was zeer vroo-
lijk en b'eef zoo lang op het balcon totdat de geheele
stoet voorbij was. De Luynes werd de oppermachtige
man, die echter al spoedig toonde nog minder dan Con
cini de bekwaamheden te bezitten om te regeeren. Van
daar, dat ontevredenheid ontstond, die niet bedwongen
werd door de vrijwel vruchtelooze bijeenroeping eener
vergadering van notabelen te Rouaan, die onder leiding
van Gaston van Orleans, des konings broeder, samen
kwam.
Maria de Medicis werd in haar ballingschap goed op
de hoogte gehouden. Als aanvoerder van de partij der
groote edelen was, nadat men den hertog van Condé
in de Bastille had opgesloten, de hertog van Epernon
opgetreden. Hij achtte het uit politiek oogpunt ver
standig om zich als kampioen voor de koningin-moeder
o p te werpen en deze als een onschuldige, verdrukte,
door haar zoon en koning verongelijkte vrouw voor te
stellen. Hij bood aan de koninklijke gevangene zijn
hulp aan bij hare ontvluchting en een toevlucht in een
zijner gouvernementen, want hij beschikte tegelijk over
drie bisdommen, zijnde Metz, Toul en Verdun, en
over uitgebreide streken van Frankrijk gelijk de Tou-
raine, Normandië en het gebied van Bouillon. Degene,
die als trait d'union tusschen de koningin-moeder en
den hertog van Epernon diende, was een zekere Ru-
cellai, die een hartstochtelijk bewonderaar van Maria
de Medicis was. Hij had aanvankelijk aan den hertog
van Bouillon gedacht; deze genoot een uitnemende re
putatie, was oppermachtig in Sédan, vlak nabij de
grenzen gelegen, terwijl hij ook in de partij der FIu-
genooten veel aanhang had. Maar Bouillon veront
schuldigde zich; hij beriep zich op zijn ouderdom, zijn
slechte gezondheid, zijne goede verstandhouding met
den koning. Hij behoorde tot degenen, die ondanks het
feit, dat zij Concini hadden aangehangen en gehoor
zaamd, toch waren begenadigd, en hij wilde op zijn
leeftijd zijn rust en zijn bestaan niet opnieuw in de
waagschaal stellen. Vandaar, dat Bouillon de aandacht
vestigde op den hertog van Epernon, die z.i. wel bereid
zou zijn om tot de ontvluchting mede te werken, temeer
waar hij ernstige redenen had om over Luynes ont
stemd te zijn, aangezien deze hem in vele van zijn
waardigheden niet erkend had.
Rucellai schreef er over aan de koningin-moeder,
wat wel een bewijs mag worden geheeten, dat hare
bewaking niet al te streng was. Zij stemde toe; deed
Rucellai bij zich komen en vaardigde hem naar Eper
non af. Epernon stelde zich ten dienste van de konin
gin-moeder, maar zij moest zelve de noodige maat
regelen nemen om het kasteel van Blois te verlaten
en de brug over de Loire te overschrijden. Aan den
anderen kant zou zij een compagnie van zijne toege
wijde soldaten vinden, die, niettegenstaande de bewa
king door de lichte cavalerie des konings, haar in vei
ligheid naar Angoulême zou brengen en overal, waar