18 ÓNS ZEELAND meester, zijn tijden bijwijlen zijn opgeruimd hu meur offerde. Gedachtig aan de waarheid, dat de toekomst behoort aan dengene, die de jeugd heeft, richtte hij het oog op de grootste jongens der school, de blozende hoop van 't korps. En zoo konden zij, die het tot de vijfde of zes de klas hadden gebracht en niet ten eenenmale ge speend waren van muzikalen aanleg, er op rekenen, dat zij tegen den winter gemonsterd zouden worden. Eerlijk gezegd kostte het den kapelmeester weinig moeite, onder deze jongens leden te werven. Een in strument te bezitten, mee te blazen met de groote man nen op de repetities in school, door het dorp te mar- cheeren naar „den theater op feestdagen, was er iets in 't leven van 'n jongen, dat hiermee te vergelijken was? Thuis hadden ze stiekum het instrument t ïstre- mèntvan vader of broer wel eens van den muur ge nomen en in 't groote mondstuk geblazen, tot hun de sterretjes voor de oogen kwamen en hun wangen op bolden, als de balonnetjes op de kermis, maar altijd kwamen er die benepen tonen uit, net of er een koe aan 't loeien sloeg. Dan werd het instrument weer voorzichtig aan den spijker gehangen met de zware gedachte, dat het toch zoo eindeloos moeilijk was. Als de gelukkige bezitter van 't koperen instrument 's avonds van zijn werk thuis kwam en na 't eten z n muziek voor den dag haalde, dan zat het kereltje stil te genieten, probeerde hij de vingers te volgen, die over de geheimzinnige pistons dartelden en zweefde mee met de parelende noten, die verklonken in de weldadige stilte van t rus tende dorp. De winter dan luidde een tijd van harde studie m voor de nieuwe leden. Ze leerden de beteekenis door gronden van die geheimzinnige zwarte dingen met al hun vlaggetjes, ze ondernamen ontdekkingstochten op den balk en zongen met leeuwenmoed het traditioneele eerste lied van „Regen, regen, ruisch." Ze hadden een ietsje leeren verstaan van de taal, die werkelijk univer seel is, omdat zij gaat van hart tot hart. Dat was het wonder, dat verborgen was in de zwarte oogen met de vlaggetjes en dat hun kinderziel had omvat. Ondertusschen had de directeur al eens uitgekeken, hoe voor al die nieuwe klanten aan instrumenten te komen. Het zou in strijd geweest zijn met de traditie van 't korps, als hij maar zoo had kunnen overgaan tot den aankoop van nieuw materiaal. i De penningmeester had de schatkist al ettelijke kee- ren nagezien, doch zijn berichten bleven aan den don keren kant. De oude toeters laten repareeren, was der halve de eenige oplossing. Op den zolder zou er nog wel iets te vinden zijn. En daar kwamen ze voor den dag: een piston, een paar bugels, een bariton en nog een paar andere, werkelijk een armelijk gezelschap. Langen tijd hadden ze gezucht in een donkeren hoek. De j aarlijksche schoonmaak had hen met rust gelaten en de spinnen hadden ijverig gewerkt in hun klankbe kers. Zoo ging dit invalide gezelschap op reis naar Gent waar de macht van Mahen wonderbaar bleek te zijn. Bij thuiskomst blonken ze als een spiegel, de deu ken waren verdwenen, de pistons en de buizen liepen gesmeerd en - wat het allerfijnste was - de leerlin gen waren gepromoveerd tot werkend lid. Werkend lid! Zij waren het in den vollen zin des woords. Ze bliezen, dat de stukken eraf vlogen en von den het lang niet fijn, dat je zacht moest spelen, als er een p stond. Het moet dan ook gezegd worden, dat de nuances je koud laten, als je elf jaar bent en een ko peren toeter pas je eigendom is. Een groot succes was het festival in één van de na bije Vlaamsche dorpen, ofschoon voor de kleine muzikanten was de optocht wel wat lang en die zon stond zoo bar hoog! Ook waren ze t marcheeren nog niet gewoon. Telkens kregen ze een stoot tegen de lip pen van hun eigen mondstuk en hun beenen waren nog wat kort, om in de maat te loopen met de groote man nen. Dat WEtren allemaal vervelende dingen, maar hun trots, hun succes was, dat er een goedig-ronde, Vlaam sche baas aan den kant van den weg stond, die riep. „Ge zijn gulder algelijk felle mannekes. 't Sa voor- zekers een goe meziek worren! De „mannekes" zijn groot geworden en zijn lid ge bleven van 't meziek, tot ze naar verschillende kanten uitgezwermd zijn. Langzamerhand namen ze de ge woonten van de oudere leden aan en, zoo kwam het, dat ook zij hun instrument wel eens te weinig aankeken in den loop der week en dat hun pistons niet liepen. Hun liefde voor de muziek hebben ze echter niet verloren, omdat zij al in hun jeugd een ietsje leerden verstaan van de onzeglijke bekoring, die schuilt in het balkenblad. Een hun gemoedelijke repetities zijn ze evenmin ver geten. De repetities, waar het gonsde van stemmen als op een marktdag en waar je de rook kon snijden. Het bleek ook nuttig, na afloop van dergelijke oefenavon den een nabetrachting te houden in den klaren mane schijn. 's Zomersavonds voelde niemand behoefte, in zoon geval naar huis te gaan: de stand der veldge wassen en de palingvangst kwamen dan aan de orde en eenmaal op dat terrein verzeild, kondt ge er zeker van zijn, dat alleen de klok van twaalven het gezel schap uit elkaar deed gaan. Veel, is veranderd. De concoursen zijn gekomen, waardoor het „meziek" een brok gemoedelijkheid moet afzweren. Veel van de oude muziek is contrabande ge worden. Voor den fameuzen piston, die speelde met coups de langue, als de kat met de muis, bestaat slechts een zeer betrekkelijke bewondering meer. Bassolo s, waarbij de trombones scheurden, men hoort ze niet meer en tromslagers, die mèt de trom den tromdrager van den weg beukten, hebben zich moeten bezinnen. Want men spreekt nu in 't „meziek" van Muziek als van kunst en men leest er „Musica En wie nog de ooren niet opent voor de nieuwe ge luiden, die alom klinken, zal op 't fatale oogenblik, als het belletje van de drieschaar gaat, hoorende moeten worden. Doch de nabetrachtingen over veldgewassen, paling- vangst, e.d. aan den eenen kant en het bestaan der concoursen aan den anderen sluiten elkaar niet vut. Zoo toont zich het leven ook in het „meziek compromis. L. VEREENIGINGSNIEUWS. Het zangkoor der vereeniging „Zeelandia' te s-Graven- hage heeft zich als een zelfstandige zangvereemging ge constitueerd, onder den naam „Luctor et Emergo Het bestuur bestaat uit de heeren: peters, voor zitter; P. G. Fortuin, secretaris, Prms Wdlemstraa lS Scheveningen; J. Sinke, penningmeester; Chr. de Vlieger en L. de Fouw commissarissen. Als Directeur werd be noemd de heer J. H. Swenne. Niets maakt onverschilliger dan de omgang met de menschen, die ons geen belang inboezemen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 18