ONS ZEELAND Het drama in de pastorie of de Predikantenmoord te Driewegen in 1687 (naar officieele bronnen bewerkt) door J. BIJLO. 4 velen) heeft de ziekte in de omgeving van Middelburg geen opzienbarenden omvang aangenomen. Een enkel schoolreisje, dat oorspronkelijk Domburg tot doel had, is in verband met de paratyphus daar ter plaatse blik hebben we gevreesd dat deze ziekte een nadeelige invloed op het badbedrijf in Zeeland mag niet gesproken worden. (Vervolg). Verder bevatte het dagboek nog de volgende mede- deelingen van de meid van de Cliever en andere per sonen welke ik hier woordelijk laat volgen. „Vrijdag 16 Mei, in presentie van drie heeren mijn meid Anna Keijsers ondervraegt, of sij niet en wist of ik 's Zondag 's nachts of 's avonds uitgeweest was. De meid antwoordde: „de Domine klaegde dien avond over koorts evenals eenige dagen te voren en is 's avonds om 9 uur naar bed gegaan. Ik weet niet of hij 's nachts is uijtgeweest, maer tusschen 12 en 1 uur ben ik wakker geworden en ik hoorde hem spreken en zich in zijn bed omkeeren. Zijn slaepkamer is boven de mijne. Ik kon niet verstaen wat hij seide maer ver moedde hij in koortshitte sprack of droomde. Zaterdag 17 Mei heeft zij die gelijke verklaringen voor Notaris en getuigen afgelegd en verzocht toen om te mogen vertrekken. Zij is daerop naer huis gegaen met Consent van mij. Ik vroeg haar echter te blijven daar ik mijn nicht Cos- tenoble verwachtte. Anna wilde echter liever gaen en weggaende zeide zij: „Ik zal verhuizen maer te contrari, ik sal mijn moeder zien te bewegen dat ick hier mag blijven. Den derden pinksterdag is zij om haar goed gekomen met haer stiefvader, seggende: „Ik durf hier niet lan ger te wonen omdat ik soo schandelick belogen wordt Tn mijn eer. En men valt mij lastig met vragen als: „Of ik niet weet dat gij dien moort gedaen hebt? Of ge dien nacht buitenshuis zijt geweest en diergelijke. Daerom wil ik verhuijsen, ick kan dat niet langer verdraeghen. Ik kan niet anders dan de waerheijt spreken en deze is zoover ik weet, dat gij dien nacht niet uijt geweest zijt." De stiefvader zeide hierop: „Mijn dochter heeft mij verhaelt, dat al moest sij sterven, sij niet anders kan seggen als dat sij niet weet dat gij op dien nacht uijt den huse zijt geweest, enbijgevolg dat u valschelik belogen wordt." De meid van van der Velde verhaalde dat sij om trent 9 a 10 uren reeds rumoer buijtenshuijs had ge- hoort en de Dominé had gezegt dien avont: „Ick hebbe vele vianden, die mij niet meugen setten", daarmee bedoelende, de papisten en losse menschen in sijn plaetse. De meid had gezegd: „Dominé, wij sullen verraden worden," waarop de Dominé had geantwoord: „De Heere sal ons hoop ick bewaeren." Den 22en Meij ondervraegt in tegenwoordigheit van Dhr. de Costenoble en den schoenmaker Johannes Hendrikse en deze verklaerde dat hij op dien avond voorbij komende mij heeft hooren hoesten, liggende in mijn venster. Den 23en Meij met vier Heeren geweest bij wonende aan de Nisse pat, welcke verclaerde, dat hij Maandags morgens omtrent half 5, sijnde den 12en Meij, aan 't werk sijnde een pijp tabak wilde rooken maer geen vuur kon bekomen, zag een man aankomen, gekleet in een wit kleet, de opslaegen hangende op de handen en hebbende gispen in sijn schoenen en al rookende voorbij ging. Dat hijvroeg om sijn pijp aen te steken en dat deze antwoordde „Ras dan" en vervolgens zeide: „wat ongeluck is dat, op Drie wegen is de dominé vermoort.." Den 9en Juni geweest bij Dhr. en Juffrwelke verhaalde dat Anna, van mij wegtrekkende, daar was geweest en gezegd hadde: „Ick sou wel wederom bij den Dominé terug willen wonen als 't geruchte wat gestilt was." Tot zoover het dagboek. Zooals men ziet, stelde hij alle mogelijke pogingen in het werk om zijn onschuld te bewijzen, Hij had echter eerder de Schelde in zijn loop kunnen strem men, dan den stortvloed van geruchten, welke om trent hem in verband met den moord, in omloop waren, te stoppen. De publieke opinie was dat hij schuldig of medeplichtig was aan den moord. Openlijk durfde echter niemand er voor uit te komen, daar men geen voldoende bewijzen had en nog steeds bevreesd voor hem was. De Justitie, die alles in het werk stelde om den dader of de daders op het spoor te komen, lag voort durend op den loer en al degenen, die maar eenige aanwijzingen konden doen, werden in verhoor geno men. Mr. Johan Godin, Hoogbailluw te Middelburg als representeerende den Rentmeester Generaal Bewester Schelde, leidde zooveel mogelijk zelf de verhooren waartoe hij zich dikwijls in persoon naar Zuid-Beve land begaf. Doch al de pogingen, om wettige bewijzen tegen de Cliever en dokter Soetebier, chirurghijn te 's Heeren- hoek, op wien ook het vermoeden rustte van mede plichtigheid, leden schipbreuk op de sluwheid van de Cliever. Deze wist een aantal attestatien machtig te worden van personen die hem op dien zelfden avond van den moord om 11 uur in zijn venster hadden zien liggen, hevig hoestende, teneinde zoo zijn alibi te be wijzen. Deze verklaringen onder eede voor den notaris Cor- nelis Lansman den lOen Juni 1687 afgelegd, luidden in 't kort als volgt: „Johannis Heijndricsen, schoenmaker, oud 23 jaar, wonende te 's Heerenhoek, verklaart, dat hij 's Zon dagsavonds den llen Meij tusschen 11 en 12 uur is gekomen voorbij het huis van de Cliever en deze uit zijn venster lag en zwaar hoorde hoesten, alsof hij overgeven wilde.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 4