ONS ZEELAND Het drama in de pastorie of de Predikantenmoord te Driewegen in 1687 (naar officieele bronnen bewerkt) door J. BIJLO. 2 Het was te verwachten dat een lichaam, zoo voorin genomen tegen stroombetrekking van de Vlissingsche centrale, nooit met die centrale tot een vergelijk zou komen. En in deze verwachtingen zijn we niet teleur gesteld. Wat toch te zeggen van de voorwaarde, dat het meerendeel der aandeelen van een Belgische maat schappij in Hollandsche handen zou moeten blijven Het komt ons voor, dat de P. Z. E. M. aan de Société steeds bepalingen heeft opgedrongen die deze instel ling nooit zou kunnen nakomen en dat de mislukking der onderhandelingen door de P. Z, E. M. voorzien werden. Als een particuliere koopman of een groot industrieel voor de leiding van zijn bedrijf bij de P. Z. E. M. ter school ging en zich richtte naar de lijn welke deze bij de onderhandelingen met de Soc. Anonyme volgde, dan was hij binnen afzienbare tijd geruïneerd. Het is opvallend hoe uitstekend het de overheid te dezer zake gelukt is al het praktische koopmanschap uit het oog te verliezen. In dit licht beschouwd, kan met het jongste amen dement dan ook een wassen neus noemen, en we pre pareeren ons geheel op de eigen centrale. Wanneer deze tot stand zal komen, is evenwel nog niet te voor spellen. We betreuien het ten zeerste dat in het nog altijd deftige en statige provinciale college t.o. van de elec- trificatie wederom een niet afdoend besluit is genomen en dat de Statenleden weer geaarzeld hebben om on omwonden voor hun meening uit te komen. Met dat al blijft de middengroep den eersten tijd verstoken van de electiiciteit, naar welke zij snakt. X De bevolking van Middelburg, inzonderheid het ge deelte dat men met de benaming „middenstand" pleegt aan te duiden, is allesbehalve gesticht over het besluit van den gemeenteraad, tengevolge waarvan de kermis dit jaar niet op den gewonen datum, doch wellicht (met een groot vraagteeken) in de tweede helft van September gehouden zal worden. Dit uitstel (waar schijnlijk afstel) van de jaarlijksche vermakelijkheid, houdt verband met de paratyphusgevallen die nog steeds in de hoofdstad voorkomen. De raad heeft het niet aangedurfd om in een periode dat niet alle aan leiding tot besmetting is weggenomen, een groot aan tal personen te verleiden in een beperkte ruimte bij een te komen. De vraag doet zich voor: „Was deze groote zorg voor de volksgezondheid hier noodzakelijk. Is de paratyphus in Middelburg momenteel van dien aard dat zij een billijke oorzaak is om een gedeelte der Middelburgsche bevolking de verwachte inkomsten ge durende de kermisweek te onthouden? Volgens het rapport van den hoofdinspecteur van de volksgezondheid moet deze vraag bevestigend be antwoord worden. Volgens vele middenstanders kan het antwoord ont kennend luiden. Het lijkt ons het verstandigst ons aan de zijde der medici te scharen. Zij toch zijn de eenigen die tot oor- deelen over de ziekte en over het besmettingsgevaar be- voegd zijn. En al mogen de middenstanders dan al be- weren: „De ziekte is van onschuldigen aard, vier dagen in bed en de patiënt is genezen, sterfgevallen kwamen nog niet voorwe houden ons bij de uitspraak der doktoren. M,„ Dat de beslissing van den raad voor den Middel- burgschen middenstand een leelijke tegenvaller is, kunnen we begrijpen. Doch het algemeen belang dient in kwesties als deze voor te gaan. (Vervolg). Voorts verklaarde hij, na afloop der Godsdienst oefening bij de Cliever komende, was deze erg ver moeit en klaegde over hoofdpijn, waarop Soetebier hem aanraadde wat te eten en dan naar bed te gaen, 't welk de Cliever ook deed in zijn tegenwoordigheid. Bekentenis van dokter Soetebier. Ik ondergeteekende, Jacobus Soetebier, bekenne Sondaghs, sijnde den 11 Mei 1687, voorbij 't huijs van den predikant de Cliever gepasseert te zijn en de selve predikant in zijn cantoor venster leggende be- swaert heb hooren hoesten soodat ik vraegde: ,Dome- nie, Hoe zijt gij soo benout". Waerop de Cliever voornt. antw. „dat beetje vlees steeck mij soo in mijn maege." Datum: den 9 Juni 1687. Jacobus Soetebier. Vermoedelijk hebben deze verklaringen, vooral de laatste, er toe geleid om hem met rust te laten voor- loopig. Eigenaardig is het dat onder de stukken geen enkel verhoor van de Cliever aanwezig was, Is hij niet ver hoord geworden of zijn die stukken zoek geraakt? Zie daar een raadsel. Ondanks alle mogelijke verklaringen van de getui gen ten gunste van de Cliever, bleef de Justitie hem, zoowel als den dokter, met een wantrouwend oog gade- De Cliever echter zat ook niet stil. Wel voelende dat hij ondanks de verklaringen dier getuigen toch nog ver dacht werd, presenteerde hij den stadhouder een re quest om zijn zaak te laten onderzoeken voor het Hof van Holland en riep daartoe zijne tusschenkomst m, daar het hem, zooals hij zich uitdrukte in dit request, „Niet genoeg is de getuigenisse sijner Consciëntie voor Godt, doch wil sich voor den rechter zuijveren van de misdaed hem ten laste gelegt door sommige boos- aerdige geesten en ontruste menschen, die hem achter den rug blameeren en overal spargeeren van schuldigh te sijn aen dwinglandije, onkuischheijt, profonatië J) en den schandeliken moort op van de Velde en meer andere schandelijke lasteringen; dat hij is altijd geweest van goeden naem en laem ende alsnog daer voor gehouden^ werd en geacht bij alle goede luijden hem kennende." Men noemde dit volgens de toenmalige rechtspraak „het lichten van mandament van purge." Bij instructie van den Hove van Holland, Zeeland en Vriesland van 20 Aug. 1531 is gestatueerd, dat,

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 2