ONS ZEELAND
Zeeuwsche vrouwen van beteekenis
door
4
tijd werd zij wederom om Soetebier gezonden onder
voorgeven zij samen een familielid zouden gaan be
zoeken, waarop Soetebier is gekomen.
Zij zijn niet uitgegaan, doch hebben op de kamer
van de Cliever gezeten.
Zij is naar voren gegaan en met buurman Procus
gaan zitten praten, en om 8 uur teruggekeerd.
Soetebier was toen nog niet weg, doch maakte aan
stalten.
De Cliever was gewoon 's Zondagsavonds te eten,
doch dezen Zondag was niet voor hem gedekt.
De Dominé had haar gezegd: ,,Ick hebben een stuk
vleesch gegeten en ga nu naar bed, vermits ik mij
koortsig voel; het was toen omtrent 9 uur.
Zij is toen uit eigen beweging naar bed gegaan.
Zij wist niet of de Cliever uit is geweest 's nachts,
maar wel hoorde zij, tusschen 12 en 1 uur wakker ge
worden zijnde, den Dominé spreken en lachen ze kon
echter niet hooren of er iemand bij hem was, of dat hij
tegen iemand sprak.
Den volgenden morgen omtrent 7 uur werd er ge
klopt en kwam men de tijding brengen van den moord.
Zij is aanstonds naar boven gegaan om dit den Do
miné mee te deelen, die nog sliep.
De deur van de slaapkamer was op slot en de sleu
tel, die anders van buiten op de deur stak, zat nu van
binnen, hetwelk die heele week zoo was.
Toen zij het hem meedeelde, zeide hij: „Wel lieve
God wat droefheyt is dat!"
Om 11 uur is hij uit zijn kamer gekomen, doch aan
zijn gelaat was niets bijzonders te bespeuren, het was
gewoon.
Op de vraag van den rechter of ze niet tegen haar
buurman Procus had gezegd: ,,ik mis twee tinnen le
pels", antwoordde zij „dit een schandelijke leugen was
en zij van haar meester nooit zulke gedachten had
gehad en dat gezegde ligtzinnig was geweest."
Wordt vervolgd).
i) Schelden, vloeken en het bezigen van onzede
lijke uitdrukkingen.
-') Akte van zuivering om in zijn eer hersteld te
worden.
3) Verschijnen.
4) Gerechtszaal.
r'j Voor en tegen den beklaagde.
c) Geprobeerd door de haan op het vuursteenslot
te laten vallen.
LEO VAN BREEN.
Voor ik over eenige beroemde Zeeuwen ga schrijven,
wil ik eerst wat vertellen van een paar Zeeuwsche
vrouwen, wier namen voor het nageslacht zijn bewaard.
Men zou mij er anders van kunnen beschuldigen, de
mannen prioriteit te verleenen, en dit is toch niet het
geval, omdat ik de Zeeuwsche vrouwen Jacoba van
Beieren, Maria van Reigersbergen en Bet je Wolff een
even groote plaats in mijn waardeering toeken als de
mannen die Zeeland's naam buiten het gewest bekend
hebben gemaakt.
Over Jacoba wil ik hier niet schrijven. Omtrent
haar is door verschillende schrijvers reeds zooveel
meegedeeld, dat ik noodzakelijkerwijze in herhalingen
zou vervallen.
Maria van Reigersbergen dan, de echtgenoote van
den wereldbekenden geleerde Hugo de Groot, werd in
1589 geboren en was de dochter van Pie ter van Rei
gersbergen, een aanzienlijk man en burgemeester van
Veere. Van haar jeugd weten we alleen, dat ze die
voor een deel in Boulogne heeft doorgebracht, waar
heen haar vader in ballingschap ging. In 1608 huwde
zij op 19-jarigen leeftijd met Hugo de Groot, die toen
reeds advocaat-fiskaal van Holland, Zeeland en West-
Friesland was. Het huwelijk schijnt zeer gelukkig te
zijn geweest. Maria was niet alleen een voortreffelijke
huismoeder, maar zij was door haar opvoeding ook
zeer geschikt om zich in de kringen te bewegen, waarin
ze later door de positie van haar echtgenoot werd ge
bracht. Overal stond zij haar man ter zijde, zoowel
tijdens zijn ziekte als bij zijn letterkundigen arbeid.
In 1613 werd de Groot tot pensionaris van Rotterdam
aangesteld. Maar toen kwam de tegenspoed. Het was
de tijd van hevige godsdiensttwisten, en de Groot, die
zeer gematigd was, waar het geloofszaken betrof, ge
raakte in moeilijkheden en kwam later zelfs in de ge
vangenis. Hij werd veroordeeld tot levenslange gevan
genisstraf en zijn goederen werden verbeurd verklaard.
De Loevestein-episode volgde. Ieder weet hoe het
Maria gelukte door middel van de beroemde boeken
kist, haar man te laten ontvluchten. Deze geschiedenis
is nog zóó algemeen bekend, dat er in ons land tal
rijke antiquairs zijn, die allen bewezen in het bezit te
zijn van de vermaarde kist!
Hugo de Groot vluchtte naar Antwerpen. Daar Maria
door haar daad populair was geworden, maakte zij
daarvan gebruik en probeerde voor haar echtgenoot
kwijtschelding van straf te verkrijgen.
De Groot werd Zweedsch gezant te Parijs, maar er
bleven financiëele moeilijkheden, daar hij gedwongen
was een grooten staat te voeren.
Maria trok tweemaal naar het vaderland om te trach
ten verbetering in dien toestand te brengen. Het gelukte
haar bij het Hof van Holland eenige goederen van de
verbeurdverklaring te redden. Ook bezocht zij de ko
ningin van Bohemen, die hier te lande vertoefde, en
zag kans om zestienduizend rijksdaalders los te krijgen,
die haar in mindering van de rechtmatige eischen
werden uitbetaald. Met htm kinderen waren ze niet
zoo gelukkig. Van de zeven stierven er drie op jeugr
digen leeftijd, een der zoons werd later vermoord, een
dochter was ziekelijk. In 1645 overleed de Groot te
Rostok. Maria was toen in Aken, Ze ging in Delft
wonen en stierf daar in 1653.
Dit is in het kort de geschiedenis van een vrouw,
die haar heele leven voor haar gezin heeft gezwoegd,
haar man met raad en daad heeft bijgestaan en ge
volgd waarheen hij ook ging. Een vrouw, waarop wij,
Zeeuwen, trots mogen zijn.
Elisabeth Bekker werd in 1738 te Vlissingen geboren.
Toen haar moeder stierf was ze dertien jaar, en zoo
doende kwam het dat ze in haar jeugd veel vrijheid
had en zich vrij kon ontwikkelen. Ze was nog al lucht
hartig van aanleg en hartstochtelijk van aard, eigen
schappen die haar bijna op den verkeerden weg brach
ten. Op haar zeventiende jaar had ze een geheimzinnig
avontuur met een zekeren Gargon (men kan dit ver
gelijken met dat van Sara Burgerhart) maar het schijnt
toch, dat ze er zonder kleerscheuren is afgekomen.
Vlissingen was haar echter te klein en ze ontvluchtte
naar Amsterdam. Daar kwam ze in aanraking met Ds.
Wolff uit de Beemster met wien ze op een-en-twintig
jarigen leeftijd trouwde. Waarschijnlijk was het een
marriage de raison; Betje had behoefte om zich vrij