ONS ZEELAND Het drama in de pastorie of de Predikantenmoord te Driewegen in 1687 (naar officieele bronnen bewerkt) door J. BIJLO. 2 De Middelburgsche waterleiding. De paratyphus, die in onze provinciale hoofdstad nog maar niet geheel wijken wil, is in de afgeloopen week in Middelburg het onderwerp van gesprek ge weest. Eerst heeft de gezondheidscommissie in een uit voerig rondschrijven aandacht aan de ziekte besteed en daarna is in den gemeenteraad een op de para typhus betrekking hebbend rapport van den gemeente geneesheer behandeld. Uit het rapport van den laatstgenoemde bleek dat het nog steeds niet is gelukt de bron van infectie op te sporen. Dit gedeelte van het rapport kunnen we dus hier verder laten rusten. Wel willen we het nog even hebben over hetgeen de Middelburgsche gemeente-arts over de waterleiding rapporteerde. Temeer omdat deze kwestie ook in deze kolommen reeds eerder de aan dacht had. Destijds schreven we dat de Middelburg sche waterleiding wel eens oorzaak van het voorkomen van typhus zou kunnen zijn, omdat hare filtratie bac teriologisch niet in orde is. Van medische zijde is toen in het leidingwater naar paratyphus-bacillen gezocht. Deze werden evenwel niet gevonden. Wel leidde het onderzoek tot de ontdekking, dat het water verontrei nigd was met faecaliën, hetgeen mogelijk was omdat de filtratie niet deugt. In den gemeenteraad is over deze filtratie heel wat te doen geweest. En zeer begrijpelijk. De voorzitter zegde toe in de volgende vergadering met voorstellen te zullen komen tot verbetering der filterinrichting. Over eenige maanden kan men dus de afdoende ver betering wel verwachten. Intusschen blijven de Middelburgers nog altijd met als gevaarlijk te beschouwen drinkwater opgescheept en vooralsnog wordt het koken van het water aanbevolen. Een pretje is deze voorzorgsmaatregel geenszins en we kunnen ons voorstellen dat de ontstemming over de verwaarloozing der filtratie niet gering is. O.i. heeft de gemeente hier weer eens een grove fout gemaakt. Een fout die nauw verband houdt met schrielheid in kwes ties waar schrielheid uit den booze is. Den directeur van de waterleiding moet het onvolkomene van de fil tratie bekend geweest zijn en ongetwijfeld heeft deze het stadsbestuur geadviseerd de noodige verbeteringen te doen aanbrengen. Men heeft de zaak evenwel op haar beloop gelaten met het gevolg dat nu de burgerij zeer omslachtige beslommeringen en. erger zijn opgelegd. Het komt ons voor dat men in Middelburg in dit geval weer heel roekeloos met het toeval heeft gespeeld. Misschien is het laatste woord over de water leiding nog niet gesproken. We hopen althans dat in de eerste bijeenkomst van den gemeenteraad, in welke zitting de filter-verbetering behandeld zal worden, de vraag ter sprake zal komen waarom men het besmet tingsgevaar door middel van het leidingwater niet eer der uitgeschakeld heeft. Men mag een grof verzuim als hier geconstateerd kan worden, niet maar zoo onbesproken laten. (Vervolg). Uit het verhoor van de dochter van den wever van Driewegen blijkt: dat, alhoewel zelf geen rok te hebben gezien, wel gehoord te hebben, dat bij den kleermaker in de Rijke Buurt een rok (van laken) was gebracht die buiten het dorp vermaakt moest worden. De knecht van den kleermaker had haar ver teld, dat alle stukken van de opslagen nog bij den rok waren, dat de buitenstof gescheurd was evenzoo de opslagen en dat de dominé dien rok aan den schoen maker gegeven had. Bij het verhoor vertelde deze knecht ook, dat hij een rok met bruine voering had vermaakt die een dag of drie te voren gebracht was geworden. Na dezen kwam aan de beurt Abraham Meeussen, bij wien Mr. Soetebier een kamer bewoonde. Op een desbetreffende vraag waar Mr. Soetebier 's Zondagsmorgens was geweest, antwoordde hij „niet precies te kunnen zeggen of de chirurgijn bij een zieke in de Rijke Buurt was geweest en hoe laat, daar hij, Meeussen, 's Zondags uit was geweest." Wel weet hij dat Soetebier bij den Dominé was ont boden en wel twee maal voor de tweede predikatie. Hij is tusschen 8 en 9 uur thuis gekomen, doch weet niet waar hij vandaan kwam. Soetebier is niet naar bed gegaan maar ging een paar eieren voor zich klaar maken en is toen uitge gaan. Voor hij weg ging kwam hij voor 't bed van Meeussen staan, doch aan zijn gelaat was niets bijzonders te be speuren. Op de vraag van Meeussen: „gaat dije uit vrijen", antwoordde Soetebier „als ik eieren gegeten heb, gaan, ik altijd uit vrijen." Alvorens Soetebier uitging heeft hij eerst zijn hond opgesloten. Meeussen beweerde nooit een geweer bij hem te hebben gezien en ook niet toen hij dien avond uitging. Hoe laat Soetebier is thuis gekomen, wist hij niet, doch omtrent één uur eenig gerucht gehoord te heb ben boven, Of hij tusschentijds thuis is geweest, weet hij niet. Wel was hem opgevallen dat Soetebier zijn schoe nen had aangehouden die hij anders altijd uitdeed voor hij naar boven ging en dat hij de deur had open gelaten welke hij anders altijd sloot. Voorts dat hij den volgenden morgen niets aan Soe tebier had bemerkt; dat het gerucht dat Soetebier aan den moord mede plichtig zou zijn, hem bekend was en hij er niet aan twijfelde, of de dokter had deze geruchten ook ge hoord. Veel licht werd door deze getuigen niet ontstoken

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 2