m VICTOR IA-WATER ÓNS ZEELAND ONZE FOTO-PRIJSVRAAG. 3 De tweede foto die voor een prijs in aanmerking komt is deze „Theevisite", ingezonden door mevr. Th. Smits te Wemeldinge. en de heer Godin begon reeds te wanhopen om be wijzen in handen te krijgen, wat blijkt uit een door hem gericht schrijven aan den Procureur Generaal van den Hove, van 3 Juli 1687 waarin hij o.m. het volgende schrijft: ,,dat nu reeds sedert eenige weken verscheidene verhooren zijn gedaan om waer 't mo gelick uijt te vinden of desen de Cliever aen 't be wuste fait tot Driewegen voorgevallen handtdadigh ofte eenighsints schuldigh mochte zijn en hen nogh voorgisteren zelfs in 't lant van der Goes voor de 3e maal tot Driewegen geweest, aldaer verscheijde per sonen gehoort ende geëxamineert, edoch niets essen tieels te zijnen laste connen uijtvinden." Den 4en Juli echter verzond hij weer een schrijven naar Den Haag waarin hij meldde „thans nadere in- formatiën bekomen te hebben." Er was namelijk van Dokter Soetebier een eigen handig schrijven gekomen, waarin deze de geheele toe dracht der zaak meedeelde en welk epistel, evenals de getuigenverhooren van den dokter van Kapelle, hieronder woordelijk volgen: ,,Ick ondergeschreve, geve dese redenen van mijn vertrek, namelijk alsoo, dat de geruchten loopen, als aendadigh te wesen aan het deerlijk vermoorden van Dominé van der Velde. Soo verclaere ick onderge schreven, heijlichlick voor Godt en de wereldt aen het feijt part nogh deel te hebben, maer ben van Dom. Jacobus de Cliever geperst, om met hem uijt te gaen; omdat icke doen sagh, dat de Cliever doen niets goets in 't zin adde, dan fielterijen te doen, soo hebbe het langen tijd geweijgerd, dogh door het groot forceeren, en seggende, nu dat icke U de saecke bekent gemaekt hebbende en nu niet en wilt, soo ad icke liever, dat gij mij met mijn degen doorstack, en soudt mij geen meerder affront konnen doen; soo zeijde hij gaet dan maer mede om geselschap, ick sal wel uijtvoeren. Ick ben toen meegegaen met hem spottende, dat hij soogekleet was, als namentlick met een hoogen hoedt van grauw pampier gestisselt,1) met swarten int be- streecken, met een zwarte sijpie, en dan een witte on- derbroeke met lange schoenen, maer die ben aen stucken gesneden en in de viver gesmackt. Nu in Drijwegen comende, seggende ick „Domenie in Godts naem laet ons wegh gaen." Neen icke sal de glasen uitslaen en sal anders niet doen. Ik was al wegh dat hij nog al sloegh en oorde een schoot gaen,2) als icke verder op den Dijcke was, en heeft mij wel mondelingh geseijt „dat hij hem in sijn baccus geschooten adde. Bekenne dat dit de opregte waerheijt is, door mij Jacobus Soetebier. Actum den Juli 1687. Lager stond: De attestatie 3) van in de venster te leggen, dat hij siek was, dat is onwaerachtig, en hij heeft mij daer oock al toe geperst als kennisse daer af te draegen, en die twee andere getuijgen, die hebbe mijn oock niet gesien, nogh hem oock niet." Hierbij was gevoegd de volgende verklaring van zijn vader: Op huijden den 5en Juli 1687 Compareerde voor de ondergeschreven Heeren Schepenen der stadt Goes in persoon Jan Soetebier, Borger en inwoonder deser stadt sijnde vader van Jacobus Soetebier, chirurgijn op 's-Heerenhoek, welcken comparent4) gevende ge- tuigenisse der waerheijt ter requisitie 5) van Dhr. Corn. Eversdijk, Bailluw der stad Goes, heeft verklaert on der plechtigen eede in handen van de meergenoemde schepenen, tot Godt almachtigh gedaen, dat de voren- staende verklaringe is gedaen met d'eigen hand van den chirurgijn Jac. Soetebier des Deposantes 6) zoon, verklaerende hij deposant verder den selven dickwijls gefondeert7) ende gevraegt hadde op de moord van Dom. Nic. van de Velde in de voorn, verklaringe ver meit, en hem hadde opgetijgt8) daer kennis van te hebben, den inhoud van de vorenstaende verklaringhe, in substantie9) mondelinghe aen hem deposant heeft bekend, waerachtigh te wesen. Aldus gedaen ende verklaert op den 5en Juli 1687 Bij geregeld gebruik digestie bevorderend

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 3