De reis van Balthasar de Monconys door Zeeland, in Juli 1663 4 ONS ZEELAND present de Heeren Mr, Joh. van Oostee en Mr. Adri- aan Eversdijek, schepenen der stad Goes. De secretaris, Joh. Euersdijk. Nader gedane collatie, lü) is dese copie authen- tycq11met zijn principale12) bevonden te accor- deeren13) bij mij openbaren notaris in 's-Gravenhage den 8 Juli 1637. (getJondaen. Not. publiek. Met stijfsel beplakt. 2j Schot vallen. 3) Verklaring door hem met eede bekrachtigd. 4) Verschenene gedaagde. r') Op verlangen van; opgeëischt door. c) De op dat oogenblik aanwezige persoon getui genis afleggende der waarheid. 7) Onderzocht. 8) Beschuldigd. In hoofdzaak. 10) Vergelijking. Betrouwbaar, geldig, echt. 12) Oorspronkelijke. 13) In overeenstemming. door JAN VERMEER. Een der merkwaardigste reisbeschrijvingen, die uit de zeventiende eeuw tot ons zijn gekomen, is wel die van Monsieur Balthasar de Monconnys, staatsraad van den koning van Frankrijk en luitenant-crimineel te Lyon. In deze stad werd hij in 1611 geboren. Toen er in 1618 een gevaarlijke pestziekte uitbrak, zonden zijn ouders hem naar de Spaansche universiteitsstad Sala manca, alwaar hij ook studeerde. Van hieruit bezocht hij een deel van Spanje, en bereisde vervolgens de Provence, Italië, Egypte, Palestina, Syrië, Perzië en Constantinopel. De liefde voor de studie der wijsbe geerte verlokte hem, om een lange reis naar het Oos ten te maken, met het doel aldaar de verschillende filosofische stelsels te bestudeeren, er de sporen van de oude godsdiensten na te zoeken en de talrijke sec ten in hun doen en laten gade te slaan. Daartoe door reisde hij geheel Klein-Azië en verscheidene streken van Indië en Arabië. In 1649 keerde hij naar Frank rijk terug, waar hij zich vooral met de occulte weten schappen bezig hield. Op het gerucht van de vermaard heid, die hij zich door zijn verre reizen had verworven, vertrouwde de Hertog van Luynes hem een belangrijke opdracht bij het hof te Rome toe, en toen hij deze had volbracht, droeg hij hem op, zijn zoon, den hertog van Chevrense, te begeleiden op zijn reizen door En geland, de Nederlanden en Duitschland (16631664). In 1665 maakte de dood een einde aan het leven van dezen rusteloozen maar energieken wereldreiziger. Monconys heeft het relaas van al zijn reizen en trekken te boek gesteld in een lijvig quarto-deel, ge schreven in een zwaren en verwarden stijl, en opge vuld me een groot aantal curieuse redeneeringen, ge sprekken en beschrijvingen, die geen ander doel hebben dan ons de groote geleerdheid van den schrijver in te prenten, maar die in werkelijkheid alleen onzen lach lust weten op te wekken. In het laatst van Juli 1663 stak onze wereldreiziger van Engeland naar Duinkerken over, van waaruit hij een der eerste dagen van Juli naar Vlaanderen vertrok. Daar bezocht hij de kermis te Oostende, bewonderde te Brugge de mooie huizen -en de schoone vrouwen, waarvoor de stad van oudsher beroemd was, ergerde zich te Gent aan de veel te groote eetlepels, die hem in zijn mond sneden, leerde te Brussel blanketsel, pommade en andere parfumerieën samenstellen, be wonderde de breede straten en sierHjke huizen van Antwerpen, en reisde vandaar, over Bergen-op-Zoom, naar Zeeland. De indrukken die hij van deze provincie opdeed, en die uiteraard meer onze belangstelling heb ben dan zijn reisherinneringen aan andere streken van den aardbodem, zullen we wat uitvoeriger mede- deelen.1) Den 14 Juli scheepten onze reizigers zich te Bergen- op-Zoom in, en kwamen tegen den avond in „Mil de - bourg" aan, waar ze hun intrek namen in het Huis Domburg („la Maison d'Ambour"), destijds een be kende herberg op de Markt, gelegen op den hoek der Gortstraat. Nog denzelfden avond deden ze een wan deling door de stad, voor wier ligging, grootte en bouw orde ze slechts woorden van lof hadden. Natuurlijk stond, naar de gewoonte der tijden, ook een bezoek aan het „Rapousse" (het Rasphuis) op het programma. Hier zagen ze o.a. een vertrek, bestemd voor personen die 's nachts wegens straatschenderij werden ingere kend, en dat op den vloer en aan de vier wanden zoo danig met puntige stokken was voorzien, dat men er noch staan, noch liggen kon zonder groote pijnen. Ook ging Monconys op onderzoek uit naar Johannes Goe- daert, den auteur van een kort te voren verschenen werk: „Metamorphosis naturalis, ofte historische be- schijvinghe van den oirspronck, aerd enz. der wormen, rupsen, maeden, vliegen enz." Om zijn adres te weten te komen, bezocht hij zijn uitgever, Jacques Fierings, die in de Giststraat woonde en een globe op zijn uit hangbord had. Monconys noemt hem een merkwaardig man; hij zag verscheidene mooie schelpen bij hem, en bovendien drie Chineesche boeken. Met een wandeling rondom de stad werd deze wel bestede dag besloten. Den volgenden morgen hadden de reizigers gelegenheid het keurige aanzien van Mid delburg te bewonderen en zich te verbazen over de zindelijkheid der inwoners, die alle Zaterdagen de straten schoonmaakten en eens in de maand de in loodkleur geverniste dakpannen. Ook bezichtigden ze de bolwerken met hun mooie wande'wegen, en de binnen- en buitengrachten. Van de poorten noemt Mon conys met name de Koepoort aan het „Muleater" (Mo lenwater), de houten Noordpoort en de hardsteenen Vlissingsche poort. Daarna bezocht hij enkele huizen, waarvan het weelderige interieur zijn bewondering op wekte: de vloeren waren van marmer, en de muren met geverniste en beschilderde steentjes bezet. Den schilder Goedart trof hij niet thuis, maar wel zijn dochter, „een van de mooiste meisjes, en van de lie felijkste gelaatsuitdrukking, die ik ooit in mijn leven gezien heb." „Bijna alle vrouwen," zoo laat hij hier onmiddellijk op volgen, „zijn hier mooi en .zindelijk, en gaan met groote zedigheid ter kerke, aan den arm haar kerkboek dragende, die met fluweel of sagrijnleer bekleed en met zilveren hoeken beslagen en van zil veren kettingen voorzien zijn." Van hetgeen Monconys op zijn verdere wandeling door de stad nog opviel, noemen we de in aanbouw

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 4