l i in liiii mum
ONS ZEELAND
5
In Vlissingen is het voormalige Beursgebouw met behulp van „Hendrick de Keyser" gerestaureerd en tot café ingericht.
De Beurs zooals deze er nog niet lang geleden uitzag en zooals ze thans is.
zijnde Oostkerk, en de groote bossen stroo, die men
voor sterfhuizen plaatste. Was de overledene een man,
zoo vertelde men hem, dan werd het stroo links van
de deur gezet, voor een vrouw daarentegen rechts, ter
wijl voor een jongen een klein bosje palmhout boven
op het stroo werd gestoken, en voor een meisje weer
een ander kruid. Dit stroo blijft staan, zoolang de
doode nog in huis is, wat dikwijls dagen lang duurt.
Ook noemt Monconys het gebruik, om voor de deur
van een kraamvrouw een z.g.n. kraamkloppertje te
bevestigen, d.i. een klein rond plankje, met linnen be
dekt.
Nadat Monconys de Abdijgebouwen, de Statenzaal
met de op de Spanjaarden veroverde vlaggen, en de
Munt bezichtigd had, bezocht hij met den boekhan
delaar Fierings, Goedaert Deze kundige schilder en
natuuronderzoeker vertelde hem o.a. dat hij een poeder
bezat, dat de eigenschap had het daarin gestoken
lemmet van een degen als boter te doen smelten.
Monconys schijnt hem op zijn woord geloofd te hebben;
hij vertelt althans niet, dat hij dit wonder heeft zien
voltrekken.
Na den maaltijd reed men per rijtuig naar Vlis
singen, om een bezoek te brengen aan het kunstkabinet
van den ouden en zeer gebrekkigen heer Del Corne.
Hier zagen ze een groot aantal zeldzame schelpen,
hoornen van rhinocerossen en zelfs van den mysteri-
eusen eenhoorn, en vele vreemde dieren, vlinders, in
secten, Indische voorwerpen, enz. Monconys schijnt
voor dergelijke curiositeiten een bepaalde voorliefde
te hebben gehad; we vinden hem tenminste den vol
genden morgen nog altijd in Vlissingen, bij een koop
man in rariteiten, die hem o.a. een heel groote slang
toonde, en het skelet van een visch, dien hij zeide
levend gehad te hebben, en die volmaakt op een vrouw
geleek.
Over Vlissingen zelf, destijds nog veel kleiner dan
Middelburg, laat Monconys zich weinig of niet uit.
Hij bezichtigde er het stadhuis, waar hij op het dak
een mooi uitzicht had op de stad. In den namiddag
keerde hij weer naar Middelburg terug, waar hij den
volgenden dag, in gezelschap van Fierings, verschei
dene schilderijenkabinetten bezocht. O.a. zag hij er
werk van „Siderius Vandeile" van „Arnemu", d.i. Dirk
van Delen, een leerling van Frans Hals, die van 1642
tot zijn dood, in 1671, burgemeester van Arnemuiden
was, en tegen wiens benoeming tot ouderling enkele
inwoners zich verzetten, omdat hij „die lieden uten-
teekende geliek sij in de kercke sitten."
Het stadhuis te Middelburg vond Monconys al even
min belangrijk als dat van Vlissingen. Hij noemt ter
loops de gravenbeelden en de twee levende arenden,
een zwarte en een witte, die de stad verplicht was te
onderhouden. In de benedenverdieping zag hij de
Vleeschhal, die hij, zonder te liegen, zindelijker noemt
dan de zalen der groote huizen in Frankrijk.
Middelburg verkeerde in deze dagen in een feeste
lijke stemming. In de eerste plaats was men bezig met
de toebereidselen voor de op handen zijnde kermis,
en vervolgens was er juist een nieuwe vaandrig, een