ONZE FOTOPRIJSVRAAG
ONS ZEELAND
3
De derde foto die bekroond werd is „Haasje over", ingezonden door P. Aspeslagh,
Oprit 36, Vlissingen
en soudt gij mij soo affronteeren, ick hadde liever dat
gij mijn degen genomen hadde en mijn doot gestoken
hadde"
dat hij Soetebier met den voorn, de Cliever gekomen
sijnde omtrent de woning van den voorn. Dom. van
de Velde, dat hij Soetebier van den voorn, de Cliever
was afgescheijde;
dat hij Soetebier in 't weg gaen hadde gehoort, dat
de voorn, de Cliever de glaesen van het huijs van Ds.
van de Velde uijtsloegh en een schoot van het roer
heeft gehoord
dat toen weer de Cliever hem is komen opgaan en
dat hij Soetebier in 't gaen onder anderen aan de
Cliever heeft gevraagt „Wat hebt ge nu uijtgeregt?"
dat hij de Cliever daerop hadde geantwoort „Ick
hebbe de duijvel in sijn backhuijs geschooten, hij viel
als een mossie (musch)
dat de voorn. Soetebier aen hen deponenten oock
heeft verteld, dat hij ende de Cliever naer het voorn,
gepleegd faijt tusschen elf en twaelf uren wederom
sijn thuijs geweest, dat de tweede deponent naer dato
van het voorn, verhael aen hem Soetebier heeft ge-
vraegt, wat de redenen waeren die de Cliever hadde
bewogen om het voorn, gruwelijcke feijt te begaen
dat hij Soetebier daerop heeft geantwoort, ick en
weet het niet. Hij seijde, dat van de Velde een stijloor
was en dat hij hem altoos in de Classis te bruijen5)
nam
dat hij Soetebier jegens de voorn, de Cliever oock
wel hadde gesegt „Maer het sal wel uijtkomen."
Voorts hebben deponenten hem Soetebier versogt
dese verklaringe op papier te stellen en hem ten dien
einde papier, penne en int gegeven
dat deselve Soetebier daerop in hunne presentie
heeft geschreven eene verklaring van den zelfden in
houd, gelijk de copie hiervorenstaende is inhoudende,
die bij ons schepenen aen deponenten is voorgelesen,
alsoo waerlijke most Godt Almachtigh helpen.
Actum op dato voorn, ter presentie van
Lieven Hocebus en Corn. Vertrecht als schepenen;
de Secretaris Isaacq van Loeven of Leeuen.
Den 8en Juli werd wederom in verhoor genomen
Abraham Meeuse, bij wien Soetebier in had gewoond.
Deze getuigde, gedeeltelijk in strijd met zijn vorige
verklaring, het volgende
dat Soetebier na zonsondergang is weggegaan en
omtrent één uur is thuis gekomen, de voordeur met
groot geraas openmakende en zonder zijn schoenen uit
te doen met groot gerucht en gestommel naar boven
is gegaan, alles tegen zijn gewone manier van doen in,
latende de voordeur wagenwijd openstaan;
dat hij zeer goed weet dat Soetebier voor elf uren
niet is thuis geweest en niet naar bed is gegaan, het
geen hij noodzakelijk had moeten hooren daar zijn
bedstede boven de zijne was
dat bovendien Soetebier naar bed is gegaan en niet
opgestaan voor den volgenden morgen
dat Soetebier nooit naar beneden ging om te wate
ren doch, als hij geen pot had, zijn behoefte door het
venster deed.
Voorts werd verhoord de schoenmaker Hendrikse,
die onder eede zijn geheele verklaring van 10 Juni
herriep.
Hij vertelde dat eenigen tijd na den moord, de Do-
miné hem riep en zei „Wel Jan, ick heb je immers
dien nacht voorbij mijn deur zien gaan ende gij hebt
mij immers ook gezien, dat ick in mijn venster lag
Ge zult mij wel een verklaring willen geven daarvan
Hierop antwoordde Hendricsen „Mijnheer, dat kan
ick niet doen, want ick ben niet uijt mijn huijs ge
weest dien namiddag en ook dien nacht niet, gelijk
mijn jongen, die toen bij mij sliep, ende mijn kost-
vrouw Elisabeth konnen getuijgen,"
De Cliever zeide hierop „Het is immers waar, be
denk u wel, gij moet er mij een verklaring van geven
en soo gij het niet doet soo sal ick er u toe dwingen."
Verscheidene malen vroeg de Cliever dit, doch Hen
dricsen bleef weigeren.