Fotowedstrijd 18 ONS ZEELAND VEREENIGINGSNIEUWS. geteekend, het daglicht af te wachten. Toen de majoor, de commandant der gevangenis, binnentrad, zag hij een vastbesloten gevangene, met wien niet viel te geksche ren. Men kon den kerker van Trenck slechts met één persoon tegelijk betreden. Vandaar, dat men tegenover Trenck moest capituleeren, hem eenige welwillendheid moest toonen. Maar men kwam de afspraak, met hem aangegaan, niet na; opnieuw werd hij in de ketens ge sloten. Nu echter had hij in Gefhard, die tot zijn be wakers behoorde, een vriend, die hem kon helpen. Hij ging weer aan den arbeid. Hij was nu op de hoogte van de plaatselijke gesteldheid, en hij had bij zichzelf uitgemaakt, dat indien hij zich een gang kon graven onder zijn vertrek door, hij zou komen aan het uiterste gedeelte van den citadel, van waaruit ont vluchting hem gemakkelijk viel. Des nachts ontdeed hij zich van zijn ketens; hij daalde af in de gang, die hij zich met groote moeite had gegraven. Had men slechts één keer des nachts zijn kamer bezocht, hij ware over vallen. Maar men bracht hem dagelijks slechts één bezoek; 's middags om twaalf uur, en dan vond men alles in orde. Eens op een nacht hoorde een soldaat hem. Deze ging den officier van de wacht waarschu wen; dit was echter een dergenen, die Trenck genegen was en die zijn plannen, die hij meer vermoedde dan wist, niet wilde tegenwerken. De soldaat kieeg een standje, werd belachelijk gemaakt. Enkele dagen later meende Trenck zijn poging tot ontvluchting te kunnen wagen; hij had deze uitgesteld, teneinde zorg te dragen, dat een niet hem welgezind officier de verantwoorde lijkheid voor de wacht droeg en wellicht voor zijn vlucht zou worden gestraft. Maar dien nacht had de zelfde soldaat, die hem eens had gehoord, de wacht, en hij liep, toen hij opnieuw gerucht hoorde, naar den commandant, die oogenblikkelijk Trenck's cel deed omringen. Weer was een poging mislukt; men vond den gegraven onderaardschen gang, al was Trenck erin ge slaagd om nog tijdig de werktuigen, die hem hadden gediend, te verstoppen. Een jaar later werd het lot van den gevangene wat verzacht, toen de erfprins van HessenCassel gou verneur van Maagdenburg was. Maar deze werd spoe dig tot de regeering van zijn vorstenlanden geroe pen, en opnieuw stond Trenck aan allerlei kwellingen bloot. Weer beproefde hij te ontvluchten; weer groef hij een gang en weer scheen hij te zullen slagen. Toen kwam er een dolzinnig idéé in hem op. Hij daagde als het ware den majoor, die bevelhebber van de gevangenis was, uit, dat deze hem den volgenden dag zou zien wandelen op de vestinggrachten, en dat hij zich daar geheel vrij en ongebonden aan ieder zou vertoonen, die hem zou willen gadeslaan. Men kende Trenck s vermetelheid; de majoor ging hem niet met gelijke ver metelheid te lijf, maar met list. Hij ontlokte hem zijn geheimen; deed Trenck zijn werktuigen toonen, alles in de stellige verwachting, dat men hem, waar hij stra tegisch getoond had te kunnen ontsnappen, ook vrij zou laten. Welk een vergissing, toen hij na een feestmaal, dat men hem 's avonds aanbood, weer in hechtenis werd genomen; strenger werd opgesloten dan tevoren en later moest vernemen, dat men den hertog van Brunswijk als opperste commandant, dien men had zul len vragen om den koning tot genade te bewegen, geheel buiten de zaak had gelaten. Toch was het einde van Trenck's gevangenschap nabij. Kwam het door het klimmen der jaren; kwam het door andere omstandigheden, die met zijn bedroef de zuster verband hielden, maar Frederik toonde zich eindelijk genadig. Hij liet Trenck vrij, wellicht niet eens innerlijk erkennend, dat deze, zelfs al zou hij in wer kelijkheid met zijn Oostenrijkschen neef hebben ge correspondeerd, wel zwaar voor dit kleine vergrijp was gestraft. Trenck's leven was gebroken. Voor hem stond slechts de loopbaan van een avonturier open. Hij trok door de wereld; vestigde zich aanvankelijk te Aken, be zocht achtereenvolgens Hongarije, Frankrijk en Enge land, en hield zich met handelsaangelegenheden, met landbouw en economische politiek bezig. Zijn studiën brachten hem in 1791, reeds een man van achter in de zestig geworden, te Parijs. Hij had zich daar veilig kunnen achten; men kende zijn verleden; in de door hem uitgegeven mémoires had hij niet nagelaten te vertellen van het lot, dat hem van de zijde des Prui- sischen konings had getroffen. Maar ook hier ver volgde het ongeluk hem men beschouwde Trenck, van wien men dit toch waarlijk niet kon aannemen, als een gezondene van den koning van Pruisen ge durende het schrikbewind van Robespierre werd hij naar de guillotine geleid, en dit wisselvallig, avontuur lijk leven eindigde, ook ditmaal geheel onschuldig, te midden van de kreten van het opgewonden Parijsche gepeupel ,,Het aantal amateur-fotografen die iets beteekenen, neemt in Zeeland geweldig toe hoorden we een des kundige onlangs beweren. En zoo is het ook! Vooral ge durende de zomermaanden is in onze provincie het foto grafeeren tot een sport geworden die met toenemenden hartstocht wordt beoefend. Teneinde dezen vooruitgang der liefhebberij-fotografie eens tot uiting te doen komen, hebben we besloten tot en met 30 September voor de lezers van „Ons Zeeland" een fotowedstrijd te organiseeren. Tot dien datum zal in ieder nummer van ons blad één foto worden geplaatst, afkomstig van een fotogra feerend lezer, die het fotografeeren als amateur beoefent. Beroepsfotografen zijn dus buiten dezen wedstrijd gesloten. Het behoeft natuurlijk geen betoog, dat alleen de beste en meest geslaagde inzendingen voor een plaatsje in aan merking zullen komen. De inzenders van de foto('s) (opname van aardige groepen; dus geen stads-, dorps- of landschapsgezich ten) welke in „Ons Zeeland" gereproduceerd worden, ont vangen als tegenprestatie een aardige verrassing. Fotografeerende lezers, aan den arbeid dus. Legt in de zomersche dagen aardige gebeurtenissen op de gevoelige plaat vast en doet ons het resultaat van uw werk toe komen. We stellen niet den eisch, dat de foto's binnen de grenzen van Zeeland opgenomen worden. De Zeeuwsche Zangvereeniging „Luctor et Emergo opgericht als onderafdeeling der Zeeuwsche Vereenigmg „Zeeland", te Haarlem den 21en Dec. 1927, heeft zich bij genomen besluit van den 25en April 1928 als zelfstandige Zangvereeniging geconstitueerd. Behalve haar wekelijksche repetitiën geeft zij iedere drie maanden een gezellige bijeenkomst, waarop ook ver slag wordt uitgebracht van de afgeloopen drie maanden. Het voornemen bestaat om in de maand November een loterij en bazar te houden ten bate der Vereeniging. Voor het houden der loterij werd reeds toestemming van B. en W. ontvangen. Het Bestuur is als volgt samengesteld de Heer J. Breel, voorzitter; J. C. Blijs, secretaris, Ruychaverstraat 36, Haarlem; Mevr. J. S. Staal-de Kat, penningmeeste- resse; de Heer M. van Rijswijk, commissaris, Als Directeur werd gekozen de Heer J. J. Sturm. J. C. BLIJS, Secr.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 18