WAT TTAAT 18 ONS ZEELAND dacht was, en het licht van een carbid-lantaarn be scheen hem. Even bleef het stil, lang genoeg voor de persoon, die de lantaarn droeg, om den ontvluchten gevangene grondig op te nemen, en te zien, dat hij er in zijn gevangenisplunje, met zijn uitgehongerd gelaat en wilden stoppelbaard, allesbehalve vertrouwenwek kend uit zag. Zoo, zoo hoorde hij een kalme vrouwenstem zeg gen,^ j ij bent dus de ontvluchte misdadiger, die nu al sinds drie dagen de heele streek in rep en roer ge bracht heeft? Ik meende gerucht in de schuur te hoo- ren en heb me dus niet vergist". Wanhopig trachtte de vluchteling zich op te richten, doch uitputting en honger deden hem met een kreun weer terugvallen in het stroo, waarop hij lag. Aarze lend, met wantrouwen in de oogen, trad de vrouw een stap nader. De voortvluchtige zag, dat ze een kleine revolver in de hand had. ,,Je kunt hier niet blijven", zei ze scherp. ,,Ik heb niets tegen je, en wil je wel helpen. Kom mee, vóór mijn man thuiskomt hij is één van je achtervolgers.'' De onverwachte hoop gaf den vluchteling nieuwe krachten. Wankelend richtte hij zich op, en op zijn bee- nen trillend, volgde hij de vrouw, die hem voorging naar haar woning. De gezellige kamerwarmte deed een rilling van genot door zijn verkleumde leden gaan; in zijn oogen kwam een waanzinnige gloed, toen hij gretig de geur van warm eten opsnoof. Schijnbaar zonder op hem te letten, doch in werke lijkheid elk zijner bewegingen scherp bespiedend, schoof de vrouw voor hem een stoel aan tafel. Kalm zette ze een pannetje eten voor hem, waarop hij als een uitgehongerde wolf aanviel. Tegenover hem gezeten, bleven haar oogen onafge wend op hem gericht. En om haar mond speelde een bijna onmerkbaar, cynisch lachje. Toen er niets meer in het pannetje was overgebleven, stond de vrouw op. „Ik heb niet veel reden om het gezag behulpzaam te zijn sprak ze op bitteren toon, „daarom zal ik je helpen vluchten. Ik heb wat oude kleeren van mijn man, die zal ik je geven. Ik zal je vertellen, hoe je gaan moet, om je vervolgers te ontloopen. Plotseling hield ze luisterend op, en met gespannen aandacht keek ze naar de deur. Dan pakte zij den ont vluchten boef, die door het stevige maal na het lange vasten en door de warmte, welke er in het vertrek heerschte, in een half-bewusteloozen toestand was geraakt, bij den arm, en scherp fluisterde ze hem toe „Ik hoor voetstappen buiten. Dat kan mijn man zijn. Hij mag je hier niet vinden, hij kent geen erbar men. Vlug, in deze kast. Snel duwde ze hem in een ruime wandkast, en sloot de deur achter hem dicht. De angst, die plotseling weer bij den man oplaaide, nu er nieuw gevaar dreigde, deed hem weer helderder denken. Hij hoorde, hoe de huisdeur geopend werd en even later klonk een zwa re mannenstem in de kamer. Bevend luisterde hij toe, doch de zware kastdeur verhinderde hem, iets van het gevoerde gesprek te verstaan. Tóch kon hij uif den toon van den man opmaken, dat daarbinnen ge twist werd. Een oogenblik werd het stil, en de hoop herleefde in hem, dat de man hem niet ontdekken zou. Doch die hoop bleek ijdel, want onverwachts werd de kast open gerukt en vóór hem stond een forsche, stevige kerel, die hem met een valschen grijns om de lippen aan staarde. „Haha, hierin heb je hem dus geborgen", grinnikte de man. „Kom er maar uit, vriendlief, de duizend francs belooning, die er op je hoofd gesteld zijn, heb ik verdiend". Toen gebeurde er iets onverwachts!! Vanuit de ka mer klonk een doffe knal, even ging er een schok door het groote lichaam van den man, die den vluchteling wilde gevangen nemen, dan zakte hij zonder geluid te geven in elkaar. En geen seconde later viel er nóg iets voor de voeten van den verbaasden ontsnapte. een rookende revolver!! Als versuft keek de misdadiger naar het tooneeltje, dat zich in een spanne tijds had afgespeeld. En zijn starre oogen waren nog steeds op den doode gericht, teen een ander het vertrek binnenstapte. Als van verre klonk de stem van de vrouw hem in de ooren, die op kouden toon aan den politie-beambte verklaarde „Hoe hij is binnengekomen, weet ik niet. Misschien maakte hij van een oogenblik gebruik, dat ik in de schuur was. Wij hoorden gerucht in de kast, toen mijn man ging kijken, schoot de boef hem neer!!" En toen hij willoos werd weggeleid, ving hij nog juist een triomfeerenden blik van de vrouw op, die met een eigenaardigen glans in haar oogen naar het doode lichaam van haar man keek. Oplossing volgende week.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1928 | | pagina 16